PARASHA DVARIM Deuteronomium 1: 1 – 3: 22 = G.J.D.C. Loor

 

Wat bracht Israëls ontvangst van de wet voort?

We ontdekken het antwoord door de woestijnverhalen naar de Sinaï (voordat de wet wordt gegeven) te vergelijken met de woestijnverhalen van de Sinaï af

(Israël onder de wet).

We kunnen deze woestijnverhalen het beste zien als een soort fotolijst om het  Sinaïverhaal, die de betekenis van wetgeving verheldert.

Er zijn heel veel parallellen tussen Israëls reis door de woestijn naar de Sinaï en de reis vanaf de Sinaï naar het beloofde land.

 

Het volk Israël is Mozes dusdanig tot last dat hij leiders moet aanstellen die hem helpen de last te dragen.

Jetro geeft Mozes raad in het boek Exodus.

En in Deuteronomium lezen we:

  • Maar hoe zou ik alleen de last van uw problemen en geschillen kunnen dragen? Wijs daarom in elke stam bekwame, verstandige en ervaren mannen aan, dan zal Ik hen als leiders over u aanstellen. Deut. 1: 12

Israël gedraagt zich zowel voor als na de wetgeving op dezelfde manier.

Toch zijn de gevolgen van hun daden opvallend verschillend.

Mozes klaagt niet over zijn moeilijkheden met de Israëlieten, totdat Jetro op het probleem wijst, net voordat de Wet gegeven zal worden.

Maar zodra Mozes de Sinaï verlaat en tegen dezelfde moeilijkheden aanloopt, vraagt hij of God hem wil doden.

  • Ik alleen kan de last van dit hele volk niet dragen, dat is te zwaar voor mij. Als U mij dit werkelijk wilt aandoen, dood me dan liever meteen. Dan blijft verdere ellende mij tenminste bespaard. Numeri 11: 14, 15

In de veertig jaar dat Mozes in de woestijn was, ondervond hij dat Israël het Sinaïverbond al verbrak toen het gesloten werd.

Op de 17de Tammuz wordt herdacht, dat Mozes de twee stenen tafelen aan de voet van de berg aan stukken smeet.

Op dezelfde dag werden de muren van zowel de Eerste als de Tweede Tempel opengebroken en beide tempels drie weken later verwoest op de 9de Av.

We zitten in de periode van het Joodse jaar, die de donkere tijd voor Israël heet.

Het is een periode van 21 dagen.

                                                                                                                                        2

Dit jaar tussen 21 juli en 10 augustus, volgens de Joodse kalender de periode tussen de 17de Tammuz en de 9de Av.

Klaagliederen zegt het zo:

Juda is verbannen na een tijd van nood en zware onderdrukking; zij zit neer te midden van de volken, maar vindt geen rust; haar vervolgers belagen haar en drijven haar in het nauw.

De donkere tijd valt  gedurende de heetste tijd in de zomer, wanneer de hitte kan worden vergeleken met het oord van helse verschrikking.

In het woestijnverhaal vanaf de Sinaï naar het beloofde land hebben de Israëlieten totaal geen geloof.

De midrasj (Joods bijbelcommentaar) verklaart, dat Adonai de 9de Av als een treurdag markeerde, omdat het de dag is, dat de verspieders uit het land Kanaän terugkeerden en met een kwade boodschap kwamen.

Omdat zij zonder reden op die dag huilden, maakte Adonai het tot een eeuwige dag van treuren.

  • U zat in uw tenten te klagen: ´Adonai moet ons wel haten! Hij heeft ons alleen maar uit Egypte weggehaald om ons uit te leveren aan de Amorieten en om ons te laten uitroeien. Waar gaan we eigenlijk heen?

De moed is ons in de schoenen gezonken toen onze verkenners vertelden dat de mensen daar sterker en langer zijn dan wij, dat ze in grote steden met hemelhoge versterkingen wonen en dat er zelfs reuzen leven.

Deut. 1: 27, 28

Israëls gebrek aan geloof is zo cruciaal voor de kerngedachte van deze geschiedenis, dat Mozes er op terugkomt.

  • Toen heb ik u geantwoord: ´Er is geen enkele reden om bang voor hen te zijn. Adonai, uw God, die voor u uit gaat, zal immers voor u strijden. U hebt toch gezien hoe Hij het in Egypte voor u opnam en ook in de woestijn, waar u ervaren hebt dat Adonai, uw God u gedragen heeft zoals een vader zijn kind draagt, de hele weg die u gegaan bent tot uw aankomst hier.´  Deuteronomium 1: 29, 30 en  31

Maar tot onze grote verbazing ontdekken we precies het tegenovergestelde: ongeloof.

  • Desondanks vertrouwde u niet op Adonai, uw God, hoewel Hij u voorging op uw weg om een plaats voor u te zoeken waar u uw kamp kon opslaan

                                                                                                                             3

en u ´s nachts met een vuur en overdag met een wolk de weg wees die u moest gaan. Deuteromomium 1: 32, 33

En behalve ongeloof de dood.

  • Toen Adonai u hoorde klagen, ontstak Hij in woede. Hij zwoer: ´Niemand van deze verdorven generatie zal het goede land zien, dat Ik jullie voorouders onder ede heb beloofd. Deuteronomium 1: 34, 35

Tot onze verbijstering lezen we daarna dat zelfs Mozes en Aäron geen toegang krijgen tot het beloofde land vanwege hun ongeloof.

  • Door uw schuld werd Adonai ook kwaad op mij: ´Ook jij mag het land niet in´, zei Hij.  Deuteronomium 1: 37b

 

Israël gedraagt zich zowel vóór als na de wetgeving op dezelfde manier.

Toch zijn de gevolgen van hun daden opvallend verschillend.

Israël overwint de Amalekieten voordat de wet ontvangen is, maar wordt daarna door de Amalekieten verslagen.

  • Maar Adonai droeg mij op u te waarschuwen: ´Trek niet ten strijde – anders zullen jullie door je vijanden verslagen worden, want Ik ben niet in jullie midden.´ Ik heb u dat gezegd, maar u wilde niet luisteren en verzette u tegen het bevel van Adonai. U had de euvele moed om toch naar de bergen op te trekken. De Amorieten, die daar wonen, kwamen op u af en achtervolgden u als een zwerm bijen.

Ze brachten u in het Seïrgebergte een verpletterende nederlaag toe en joegen u na tot aan Chorma. Na terugkomst klaagde u uw nood bij Adonai, maar Hij wilde niet naar u luisteren en hield Zich doof.

Deuteronomium 1: 42 – 45

 

Deuteronomium 2

Ezau is Edom en de afstammelingen van Lot, Abrahams neef, Ammon en Moab zijn verwante volken.

Daarom worden zij door Mozes anders beschouwd dan de overige volken.

Ze moeten volgens de Thora daarom ook anders behandeld worden.

Edom, Ammon en Moab mogen van Adonai het land van de reuzen in bezit nemen. Het wordt hun erfbezit.

Wie zijn die reuzen?

 

                                                                                                                                  4

Uit Genesis 36: 2 blijkt dat de Chorieten nakomelingen van Kanaän waren.

Kanaän was de zoon van Cham en uit hem kwamen elf stammen voort.

Op Kanaän en zijn nakomelingen rustte de vloek die Noach uitsprak.

Deze vloek omhelsde dat de nakomelingen van Kanaän voor zijn broers (te weten de nakomelingen van Jafeth en Sem) tot dienaren zouden zijn.

En dat wordt door Ezau vervuld.

Het land van Seïr wordt het erfbezit van Ezau, zodat het land Kanaän straks het erfbezit van Israël zal worden.

 

De Chorieten waren betrokken bij de oorlog die leidde tot de wegvoering van Lot.

Ze woonden dus al een heel tijdje in hun bergland Seïr.

De Chorieten waren een geducht volk.

Uit Genesis 14 maken we op dat zij in één adem genoemd worden met de Refaïeten, Zamzummieten en de Emieten, allen behorend tot de reuzen die op aarde  gevonden werden.

  • In het veertiende jaar rukte Kedorlaomer op, samen met de koningen die zijn bondgenoten waren, en zij versloegen de Refaïeten.., de Zuzieten.., de Emieten.. en de Horieten in het bergland waar zij woonden, het Seïrgebergte. …Daarna keerden ze terug over En-Mispat, het huidige Kades, en onderwierpen met harde hand het hele gebied van de Amalekieten en ook de Amorieten.  

Genesis 14: 5, 6 en 7

Deze Kedor-Laomer was een nakomeling van Elam, de oudste zoon van Sem.

Hier is sprake van het eerstgeboorterecht en wordt dus het recht op de heerschappij over de aarde aangeduid.

Het is dan niet vreemd, dat Kedor-Laomer de leidende koning is.

Hij komt om gerechtigheid te oefenen.

Onderweg verslaan de vier koningen onder leiding van Kedor-Laomer zes stammen: de Refaïeten, Zuzieten, Emieten, Horieten, Amalekieten en de Amorieten. Genesis 14: 5b en 7         .

De Refaïeten of Zamzummieten als naam betekent Luidruchtigen en werd hun gegeven door de Ammonieten.

                                                                                                                                

 

                                                                                                                          5

De Ammonieten overwonnen hen en namen hun land in erfbezit.

De Emieten als naam betekent Terreur en werd hun gegeven door de kinderen van Moab.

De Moabieten overwonnen hen en namen hun land in erfbezit.

Mozes verwoordt dit in Deuteronomium 2: 21 en 22

  •  Het was een groot en machtig volk van reuzen zoals de Enakieten, maar Adonai heeft hen uitgeroeid, zodat de Ammonieten zich meester konden maken van hun land en zich daar in hun plaats konden vestigen. Hetzelfde heeft Hij gedaan voor de afstammelingen van Esau in de Seïr. Ter wille van hen heeft Hij de Chorieten uitgeroeid, waarna zij zich meester maakten van hun land en zich daar in hun plaats vestigden.

           Deuteronomium 2: 21, 22

 

Ze stamden af van de Nephilim, de reuzen vóór de zondvloed.

Deze Nephilim (Gevallenen) zijn het nageslacht van gevallen engelen, hemelwezens, die de dochters van de mensen verleidden en daarmee het duivelsgeslacht ter wereld  brachten.

Na de zondvloed leefden zij voort in de kinderen van Kanaän.

Er vindt een pijnlijke geschiedenis plaats van wat in de nieuwe wereld gebeurde juist door die ene, die zijn familie uit de oude wereld in de ark had gebracht.

Noach was dronken en toen hij uit zijn roes ontwaakte, zei hij:

  • ´Vervloekt zij Kanaän, knecht van zijn broers zal Kanaän zijn, de minste van alle knechten. ..´  Genesis 9: 25

Noach moet een voorbeeld zijn van een rechtvaardige, maar wordt op de proef gesteld.

De drie zoons worden op hun beurt uitgedaagd, hoe zij omgaan met het gevoel voor schaamte.

Schaamte betekent naakt uitgekleed te worden.

Cham, de vader van Kanaän heeft plezier in de naaktheid van zijn vader.

De zonde van Cham is daarom, dat zijn vader te schande wordt gemaakt.

En daarmee wordt het gezag van zijn vader ondergraven, ondermijnd.

                                                                                                                   6

En zo kan zijn nageslacht niet tot een zegen zijn.

Zijn zoon Kanaän wordt vervloekt.

We weten, dat Adonai juist aan de vader der gelovigen het land Kanaän beloofd heeft om het als erfbezit te ontvangen.

 

Hierna komt de confrontatie met de Amorieten. 

  • Adonai zei: ´Breek nu het kamp op en steek het dal van de Arnon over. Hierbij lever ik Sichon, de Amoritische koning van Chesbon, met zijn land aan je uit. Val aan, daag hem uit en neem zijn land in bezit.

Vanaf dit moment laat Ik alle volken ter wereld van angst voor jullie sidderen. Wanneer ze de geruchten over jullie horen, zullen ze jullie komst met schrik en beven tegemoet zien.´  Deuteronomium 2: 24, 25

 

Ook nu vraagt Israël beleefd om doortocht.

Deze wordt niet alleen geweigerd, maar de Amorieten trekken direct ten strijde en vallen de Israëlieten aan.

Israël verslaat Sichon, de koning van de Amorieten en Og, de koning van Basan.

Het land Kanaän ligt vanaf dit moment open.

 

Deuteronomium is niet: nu wordt er iets geheel anders aan de orde gesteld.

Er wordt herhaald, maar het eerst gezegde wordt wel geheel anders gezegd.

Waarom?

Omdat er een verleden verwerkt is en een toekomst binnengegaan wordt.

Een verleden van veertig woestijn-jaren.

In het veertigste jaar, als dit jaar voldragen is, heeft Mozes zijn repeterende woorden gesproken.

  • Veertig jaar na het vertrek uit Egypte, op de eerste dag van de elfde maand, sprak Mozes het volk van Israël toe, zoals Adonai hem had opgedragen. Deuteronomium 1: 3

In het veertigste jaar is de straf uitgezeten, mag het land als erfenis van de belofte in bezit worden genomen.

In het veertigste jaar wordt het murmureren en de opstandigheid niet meer toegerekend.

 

                                                                                                                     7

Een volk, dat door de boete is heengegaan, mag opnieuw horen en zich verblijden.

De les is geleerd, dat de Bevrijder als de Heilige in hun midden Zich niet laat uitschakelen en de les is geleerd alleen van Gods manna te leven.

In het veertigste jaar gaat Mozes spreken vanuit de vergeving en vanuit hernieuwde gunst.

Veertig jaar lang was een grendel geschoven voor de intocht in het beloofde land.

                                                                                                                     

Nog even worden de namen genoemd waar gemurmureerd en gerebelleerd is.

Ze bepalen grotendeels de landkaart van Exodus en Numeri.

Zonder de naam, die instaat voor het verbond – de naam Horeb – zouden zij slechts noodlottige namen geweest zijn voor een volk, dat zijn bevrijding niet waard is.

Maar Adonai weet ook een tijd van oordeel af te sluiten en de toekomst ter hand te nemen.

Hij gedenkt de eed aan Abraham, Isaac en Jacob gezworen.

En dit heeft betekenis voor heel Israël., ook wanneer het in gevangenschap een  terugtocht moet aanvaarden aan gene zijde van de Jordaan.

De aanduiding, dat Mozes in het veertigste jaar tot Israël gesproken heeft, is dus vol betekenis.

Zijn woorden zijn streng, want ze handelen over het niet vanzelfsprekende leven aan deze zijde van de Jordaan.

Dat luistert nauw: ´Hoor, Israël.´

Maar de vergeving gaat nu aan de wet vooraf en niet in de laatste plaats komt daarom aan het Woord van trouw onder het juk der geboden de absolute voorrang toe.

Zwaar van historie en ervaring zijn de woorden ten opzichte van Israël in een welhaast eindeloze herhaling.

Maar uit het horen van deze woorden komt sterke bemoediging voort: de mogelijkheid van steeds weer een nieuw begin.

Deuteronomium, de herhaling van het gebodene, schept de nieuwe levenskans tot overleven.

In toekomst ontsluitende woorden wordt het verleden besproken.

                                                                                                                          8

Aan deze zijde en aan gene zijde van de Jordaan is en blijft Israël Gods erfbezit.

Bij uittocht en intocht.

In het boek Deuteronomium staat Israëls overleven geboekstaafd.

Want Israëls oorsprong is een scheppingswoord, dat niet veroudert.

Het aan gene zijde van openbaring Gods vormt het geheim van Israëls bestaan in de geschiedenis.

 

Jochanan 3: 22 – 30

Aan deze zijde van de Jordaan doopten de discipelen van Yeshua en aan gene zijde Jochanan de Doper.

Wat is het verschil?

Door Jochanan was Yeshua tot zijn eigen doop gekomen.

En wanneer Jochanan zijn leerlingen naar Yeshua toestuurt, neemt hij de eerste leerlingen van hem over.

Na de woestijnperiode van Jochanan koos Yeshua ook de doop als uitgangspunt voor zijn eigen optreden.

Yeshua gaf aan de doop van Jochanan een nieuwe inhoud.

Jochanan had met zijn doop tot bekering aangesloten bij het Joodse gebruik van de rituele wassingen in het mikwe.

Maar hij verlegde het accent: niet de buitenkant van het lichaam en van de voorwerpen moest gereinigd worden, maar de binnenkant, het hart.

Dat teken nam Yeshua van Jochanan over en gaf daar de nog diepere inhoud aan van een nieuwe geboorte uit God.

Het is niet verwonderlijk, dat dit tot problemen heeft geleid, niet van de kant van Yeshua, maar doordat de leerlingen van Jochanan een discussie kregen met een farizeeër over de reiniging.

Er rezen vragen, want nu wisten ze het helemaal niet meer.

Vroeger waren ze gewend aan de traditionele Joodse reiniging, daarna was Jochanan overgegaan op een doop tot bekering en nu komt Yeshua met weer een andere doop.

Jochanan de Doper kwam en stelde heel radicaal voor elk levensgebied de eis der bekering als voorwaarde voor de vergeving van zonden.

Die konden door belijdenis en offer en gebed bij de priester niet worden weggenomen.

                                                                                                            9

Het nieuwe hart kwam er niet als gevolg van volkomen bekering.

Jochanan eiste van het hele volk, vroom en onvroom, radikale reiniging en nieuw leven alleen door de doop der bekering.

De doop, waarin men brak met het verleden en zich verbond de weg der bekering te zullen gaan.

Alleen daardoor zou men het koninkrijk van God, dat naderbij kwam kunnen binnengaan.

Maar Jochanan wist, dat zijn doop van bekering, zijn inwijding in het leven van bekering door onderdompeling in het Jordaanwater, geen afdoende en blijvende reiniging gaf.

Hij wees van zich af naar hem, die na hem kwam en dopen zou met de Heilige Geest en met vuur.

 

 

 

 

 

 

 

gestalte geven aan verbondenheid

Gedachten over een samenwerkingsproject van (koshere) christenen en Joden van de synagoge. (1) = G.A. vd S.

Wat zijn koshere christenen?

Het woord ‘kosher’ betekent: ‘geschikt', en voor samenwerking met Joodse gelovigen van de synagoge zijn niet alle christenen geschikt. Onder koshere christenen verstaan wij christenen die achter Israël staan zonder zendingsmotieven, zonder bijbedoeling, zonder dubbele agenda. Christenen dus die solidair willen zijn met het Joodse volk, in de kerk en daarbuiten.

Wie als christen probeert Joden te "bekeren" weet niet goed wat hij zegt. Johannes de Doper roept zijn volk op tot bekering en wordt daarbij heel concreet: een soldaat moet bij voorbeeld tevreden zijn met zijn soldij en niet langer plunderen. Dat is een helder voorbeeld van bekering. Iemand die uit het spoor van de Eeuwige is geraakt keert terug naar de weg van de Torah, de weg van Gods onderwijzing. Die bekering bereidt de weg voor de Messias.

Maar christenen die Joden willen “bekeren” bedoelen iets anders : hen overhalen tot het christelijk geloof.                                                                                                                     Velen van hen bedoelen het weliswaar goed, maar zijn volstrekt bevangen door de gevaarlijke misvatting dat Gods verbond met Israël tot het verleden zou behoren. Die manier van denken is na de tweede wereldoorlog de vervangingstheologie gaan heten: de kerk zou bij God Israëls plaats hebben ingenomen. Deze theologie is al heel oud en dus ook ouderwets, ondanks moderne jasjes.                                                                                                                Deze mensen hebben niet in de gaten dat ze op die manier God van ontrouw betichten. Zijn verbond met zijn volk is namelijk een eeuwig verbond en Hij haat de echtscheiding. Het verbond met zijn volk bestaat ook anno nu en verder.                                                                Daarom is christelijke bezorgdheid over het heil van die Joden, die in Jezus niet de Messias zien, overbodig. Het beste bewijs levert in het OT psalm 23, waar gezegd wordt: “De Heer is mijn herder – mij ontbreekt niets.” NIETS dus.                                                                          Het hartzeer van Paulus wortelt dan ook bepaald niet in de vervangingstheologie. Hij heeft daar juist (vergeefs) tegen gewaarschuwd met: “wees niet hoogmoedig maar vrees”.  Hij schrijft dat aan het adres van de gemeente in Rome. Deze brief is twee keer besproken onder ARTIKELEN.  Bij voorbeeld in "Op zoek naar de rode draad" - wat is de bedoeling van Paulus' brief aan de Romeinen, eerder gepubliceerd in een tijdschrift voor theologen.

(2) = Paulus’ hartzeer

Paulus is niet bezorgd over het eeuwig trouwverbond tussen God en Israël, maar hij heeft verdriet. Waarom? Dat hangt samen met zijn voorgeschiedenis, toen hij nog Saulus heette. Hij was toen een fanatieke christenvervolger omdat hij dacht dat Jezus en zijn volgelingen de tempel en de wet ontheiligden. Maar als hij zelf Jezus ontmoet op zo’n vervolgingstocht draait hij om als een blad aan de boom. Hij heeft het vreselijk gevonden wat hij heeft gedaan. En hij is ervan overtuigd dat Jezus de messias is die komen zal.                                                                             Hij heeft zijn verhaal willen delen in de synagoge, die dezelfde ideeën koesterde die hij zelf eerst ook had. En dat lukte niet. Elke shabat gaat hij weliswaar, waar hij ook komt, naar de synagoge, maar op enkelingen na laat men zich niet overtuigen.                                               Hij begrijpt er eerst helemaal niets van : waarom gaat het zo?? In zijn laatste en langste brief, aan de christengemeente in Rome, begint het hem te dagen: het is ter wille van jullie, heidenen. De boodschap van Jezus' opstanding was de grens over gegaan, de wereld in. Maar net als hij weten koshere christenen dat Israël Gods volk is en blijft.

(3) = kerkgeschiedenis.

Paulus heeft in dezelfde brief aan de Romeinen Israël de edele olijf genoemd, en bekeerde heidenen loten van de wilde olijf , die op de edele olijf zijn geënt.  Echter, de christelijke hoogmoed die hij al zag opkomen in Rome, zette door. Vooral de bekeerde heidenen die groot gebracht waren in de heidens-griekse wereld van het hellenisme, kwamen in de meerderheid en kregen de leiding en maakten de dienst uit. Zij vonden het Joodse geloof maar primitief en als je het eerste officiële christelijke belijdenisgeschrift bekijkt zie je al (2e of 3e eeuw) dat zij bezig zijn met het doorsnijden van de Joodse wortels van het christelijk geloof. In het zogeheten apostolicum komt namelijk Israël niet meer voor, evenmin als Abraham, of Gods verbond met zijn volk. Daarmee snijdt de kerk de tak door waar ze op zit en valt ze uit de edele olijf op barre heidense grond. Deze ontwikkeling is desastreus geworden. Toen de christelijk keizer Constantijn de Grote voorzitter werd van het concilie van Nicea (325) was het hek van de dam.

(4 )= kerkgeschiedenis: ontsporing in Nicea.

De keizer wenste eenheid in zijn rijk, die niet door theologische conflicten mocht worden verstoord en dus eiste hij als voorzitter van het concilie een beslissing over Jezus. Is Jezus nu God of niet.                                                                                                                              De bekeerde Griekse heidenen konden over deze vraag alleen maar in hun wijsgerige kaders denken, dat wil zeggen ontologisch. De vraagstelling was al verkeerd. In de Griekse wijsbegeerte was “het goddelijke” een bepaalde bijzondere substantie, door onsterfelijke goden "belichaamd". En zo viel uiteindelijk in Nicea de beslissing uit met een isgelijkteken tussen Jezus en God. God en zijn zoon waren van dezelfde ousia (wezen/substantie). Jezus had immers zelf gezegd: “ik en de Vader zijn één”?                                                                      Maar… Jezus was geen Griek, en bedoelde volstrekt geen avoda zara (afgoderij). Wat hij zei was: dat hij en zijn Vader eensgeestes waren: zij wilden hetzelfde. "Uw wil geschiede", bad hij. Zij werkten volmaakt samen. Daarom was God in Jezus tegenwoordig; God was ook zijn zender. Van de menselijke kant vertegenwoordigt Jezus ons bij zijn Vader, maar dan als De Rechtvaardige en niet meer zoals Adam.                                                                                        Voor Paulus zou Nicea ook ondenkbaar zijn geweest: hij noemt Jezus middelaar, om zijn dubbele vertegenwoordigende functie.                                                                                         Nicea bracht natuurlijk een nieuwe ontologische puzzel voort: hoe zit Jezus dan in elkaar: goddelijk en menselijk tegelijk? en ook daarover werden dwaze uitspraken vastgelegd.               Het is verbazingwekkend (en diep droevig) dat de PKN deze dingen wil blijven rekenen tot het DNA van de kerk. Met respect en mildheid voor kerkvaders  - die nu eenmaal verkeerd waren opgevoed -, zou je een gedenkalbum kunnen aanleggen, maar handhaven is voortzetting van alle ellende die hieruit is voortgekomen, zowel voor de Joden als voor de kerk. In plaats van handhaving is schuldbelijdenis nodig en bekering.

(5) = JEZUS (1)

Christenen zijn volgelingen van Jezus. Zij geloven dat hij de messias ben Joseph is, en dat hij terugkomt als de messias ben David, de koning der Joden, de grote zoon van David. De Romeinse stadhouder Pilatus heeft op het bordje boven zijn kruis op Golgotha laten schrijven Jeshua hanotzri oemelech hajehudim                                                                                           Zijn geboorte is een wonderlijke. Maria (Mirjam natuurlijk, in het Hbr), de verloofde van een timmerman Jozef uit Nazareth, was zwanger voor ze gingen samenwonen. Maar deze Jozef wilde haar niet in opspraak brengen, en daarom wilde hij haar in stilte verlaten. In een droom kreeg hij te verstaan dat Maria niet zwanger was van een andere man, maar dat Gods Heilige Geest haar had overschaduwd en leven had gewekt in haar schoot. De Geest die ook bereshiet, in den beginne, door Gods Woord de schepping tot stand bracht. Dat was haar tevoren aangekondigd door de engel Gabriel. Ik vermoed dat ze geen kans zag om dit over te brengen aan Jozef. Welke jongeman zou dat kunnen geloven? Ze zal dit probleem in gebed hebben gebracht, en God heeft haar geholpen met die droom.                                                                  Een volkstelling vanwege de Romeinse keizer Augustus bracht hen naar Bethlehem. Bijzondere kraamvisites daar.                                                                                                           Herders op het veld kregen te horen dat de messias geboren was en hebben bij het wonder geknield in de verblijfplaats waar Jezus ingebakerd in een voerbak lag.        Kraamvisite ook van “wijzen uit het Oosten” die zijn ster hadden gezien. De ster waar Bileam het over had?                                                                                                                            Herodes de Grote had hun gevraagd bij hem terug te keren, maar zij werden - eveneens in een droom - gewaarschuwd om dat niet te doen.                                                                           Herodes heeft alle jongetjes onder de twee jaar in de regio laten vermoorden. Jozef en Maria waren met Jezus gevlucht naar Egypte en keerden na de dood van Herodes terug naar het land Israel en vestigden zich in Nazareth.

6.-JEZUS (2)

Christenen geloven dat Jezus De Rechtvaardige was, de enige Jood, de enige mens,  die volkomen de Torah heeft geleefd. De Torah, die eerst alleen op Schrift bestond kreeg in hem volmaakt gestalte; het woord van God werd vlees en bloed, aanschouwelijk, tastbaar, hoorbaar.                                                                                                                                  Zijn geloof en zijn liefde gingen zo ver dat hij vrijwillig zijn zondeloos leven heeft overgegeven en het oordeel over onze zonden heeft gedragen, omdat God dat vroeg. Hij en de Vader zijn één in de zin van eenswillend, één van heilige Geest. En God heeft hem, zijn enige als mens geboren zoon, aan ons gegeven omdat Hij de wereld liefheeft en niet wil verdelgen.  

Om deze redenen wordt Jezus ook wel het Lam van God genoemd. Dat herinnert aan de bevrijding uit Egypte toen het bloed van een volkomen gaaf lam aan de deurposten moest worden gestreken opdat de doodsengel de huizen van de Israëlieten zou voorbij gaan. Pesach.   Hij betekent de verzoening tussen God en zijn volk, die op de Grote Verzoendag in de tempel al werd gevierd waarbij de zondebok werd weggestuurd en de andere geofferd.

Koshere christenen geloven dat het offer op Golgotha het fundament is van Jom Kippoer, die jaarlijks wordt gevierd in de synagoge. Christenen geloven dat in hem de scheidsmuur is weggevallen, en veel christenen weten en voelen zich door hem – uiteraard onopgeefbaar – verbonden met zijn volk Israël. Dank zij hem hebben zij via zijn leerlingen, de apostelen, de God van Israël gevonden. Psalm 87 heeft het daarover: over de heidenen die zich aansluiten.

Deze zoon van David is door God opgewekt uit de doden, als zijn eigen zoon. Veertig dagen lang heeft hij nog zijn leerlingen onderwezen tot aan het (voorlopige) afscheid op de Olijfberg, op hemelvaartsdag, en tien dagen later ontvingen zij zijn heilige geest op het pinksterfeest, zoals was beloofd. Zo konden zij zijn getuigen worden, wereldwijd.

 

 

 

 

BDS-beweging

De drie letters waarmee de BDS-beweging zichzelf uitlegt staan voor boycot, desinvestering en sancties. Zij presenteert zich als een actie van solidariteit met de Palestijnen, die in ellendige omstandigheden verkeren. Als zodanig probeert zij ook de gunst van de kerken te winnen.

De vraag is of de vlag de lading dekt, want sinds de start zijn de Palestijnen alleen maar in nog grotere ellende terecht zijn gekomen. Dank zij BDS hebben veel Palestijnen hun baan verloren.

Toch zetten de BDSpromotoren de campagne voort. Waarom?

 

oorsprong van het idee

De historische wortels van BDS liggen in de slotverklaring van een forum van 1500 NGO’s , gehouden in Durban, parallel aan de VNconferentie over het thema racisme, in het jaar 2000. De conferentie is uitgelopen op een schaamteloze vertoning van antisemitisme.

Uit de slotverklaring van het forum (2001) leren we welke richting de BDS beweging zal gaan nemen. We mogen daarin horen dat Israël racistisch is, een apartheidsstaat, die racistische misdaden pleegt en doet aan etnische zuivering. Het zijn maar een paar voorbeeldjes... met zonneklaar geschiedvervalsing als basis.

Vervolgens wordt een actieplan ontwikkeld: Israël moet geïsoleerd gaan worden op alle fronten: academisch, economisch, diplomatiek, artistiek enz enz.

 

presentatie van het idee

In 2005 verschijnt dan de Call for BDS, waarvan de opstellers claimen dat pas daarmee de BDS-beweging begint. Dat is natuurlijk beter voor het morele imago en de propaganda. Het zijn helaas de nieuwe kleren van de keizer. Dat de onderliggende ideeën geheel overeenstemmen met de slotverklaring van het forum van de NGO’s uit 2001 wil men graag daaronder verhullen. Maar de politieke bedoelingen en de haat kunnen niet verborgen blijven, ook al gaat de leugen nog zo snel.

 

maskerade

De humanitaire maskerade wordt geheel doorzichtig in citaten die uit het Arabisch zijn vertaald, waarvan wij er hier, door beschikbare ruimte beperkt, een paar zullen opnemen ter illustratie.  

Het brein achter de Call van 2005 is Omar Barghouti, die in Tel Aviv heeft gestudeerd.  

Enkele uitspraken van hem en van zijn medestanders volstaan om het humane masker van BDS te doorzien tot op het politieke bot.  

 

citaten

 “[Israel] was Palestine, and there is no reason why it should not be renamed Palestine.”                                                                                                                                                              Omar Barghouti,  - stichter van de Palestijnse Campagne voor de academische en culturele Boycot van Israël.

“Our corporation boycotts all Israeli products and services, and encourages other institutions, companies and individuals to cease and avoid all economic, academic and cultural activity that supports the racist state of Israel until that state dissolves itself.”                                                                                                           Paul Larudee, Co-founder, Free Palestine Movement

“You cannot reconcile the right of return for refugees with a two state solution….a return for refugees would end Israel’s existence as a Jewish state. A two-state solution was never moral and it’s no longer working.”    

Omar Barghouti

 

“Bringing down Israel will really benefit everyone in the world and everyone in society, particularly workers.”                                                                                                                  xx Lara Kiswani, executive director of the Arab Resource and Organizing Center, BDS activist

“Last week, the Palestinian BDS National Committee called for a wave of actions and protests in solidarity with the Palestinian popular resistance…”                                                          BDS Movement Official Statement

“The BDS movement was launched because of the ongoing failure to protect the rights of the Palestinian people. Some of these rights were frittered away: The Right of Return is in danger, the right of our people to the 1948 lands is in danger, and even the right of our people to the 1967 lands. Some of these rights are ignored. The BDS movement was created in 2005, in order to focus on the elimination of the occupation, on the elimination of the system of racial segregation – the Israeli apartheid – and on the right of the refugees to return to the homes from which they were expelled.”                                                                                                            A Omar Al Barghouti

                                                                                         

drijfveren                                                                                                                                         

Het moge duidelijk zijn dat BDS in feite een politieke beweging is die zich tegen Israël keert. En wel uitsluitend tegen Israël.

Het zou te ver voeren om alle geschiedvervalsingen te benoemen waarop dat politieke streven berust. Dr Efraim Karsh heeft daarvan in zijn boek Palestine betrayed een zeer goed gedocumenteerde analyse gegeven, en in het Nederlands is goed te gebruiken het naslagwerk de “150 Palestijnse fabels”, van Tom van Bemmelen.

Omdat de BDS-campagne zich exclusief tegen Israël richt valt zij ook onder de internationaal aangenomen definitie van antisemitisme, zoals May, Merkel en onlangs ook Macron hebben bevestigd.

 

effecten BDS

1.Gelukkig is het economisch effect op Israël practisch nihil: de economische groei loopt al tien jaar fantastisch.

2.Alleen de Palestijnen hebben extra te lijden.

3.Wel erg is de verdere verspreiding van de laster en de leugens: precies de tactiek vanuit Hitler Duitsland in de vorige eeuw.

4.Groen Links is erin getrapt. Dat komt ervan als je niet goed op de hoogte bent. Bram van Ojik staat op een foto afgebeeld met een tekst: “koop geen Israëlische apartheid”. We herkennen toch nog wel: kauft nicht bei Juden?

In zijn tekst komt de geschiedvervalsing in vruchtbare verbinding met antisemitisme. Vergeefs speelt Groen Links de vermoorde onschuld.

 

5. Het beste effect zou zijn als alle (echt Nederlandse) partijen één front gingen vormen tegenover deze en elke vorm van demonisering van Israël.

 

Trudie van der Spek, Laren

 

 

Interview op website Christenen voor Israël

Op de website van de stichting Christenen voor Israël is een interview geplaatst met onze woordvoerder, Trudie van der Spek - Begemann.

Zie https://christenenvoorisrael.nl/2018/10/mensen-worden-boos-op-mij%ef%bb%bf/

 

JODEN PALESTIJNEN CHRISTENEN

Onder kerkmensen blijkt altijd weer verwarring te bestaan als het gaat over Joden, Palestijnen en christenen en hun onderlinge verhouding. De werkgroep Vanuit Jeruzalem wil met dit korte artikel een poging doen tot verheldering. De groepen worden apart omschreven om zo de onderlinge verhouding op het spoor te komen. Dit alles heel summier.

Het lijkt de werkgroep een goede zaak dit artikel over te nemen in de kerkbladen; gaarne uw medewerking!

 

JODEN-CHRISTENEN-PALESTIJNEN – hoe zit dat precies?

 

JODEN

Het woord ‘Joden’ is de benaming voor een volk, het Joodse volk. Zoals het woord ‘Nederlanders’ de benaming is voor het Nederlandse volk.   ‘Joden’ is als woord afgeleid van de naam Juda. En Juda is één van de twaalf stammen van Israël. Met deze ene stam wordt dan vaak het hele volk aangeduid, als een pars pro toto, een deel voor het geheel.

Net zo is ‘Hollanders’ ook een pars pro toto:  voor het Nederlandse volk.

Van de Nederlanders weten wij niet precies de afstamming te achterhalen, maar van het Joodse volk is die wel bekend, vanuit de Bijbel.

De drie aartsvaders/begin-vaders zijn Abraham, Izak en Jakob, en het was Jakob die de naam Israël kreeg. Die naam werd erfelijk en die naam werd de naam van het volk dat van hem afstamt.

De twaalf stammen van Jakob-Israël zijn opgetrokken naar het land dat al aan de aartsvaders was beloofd, nadat ze op indrukwekkende wijze uit de slavernij van Egypte waren bevrijd. Mozes kreeg de leiding opgedragen. Bij de berg Sinaï heeft God zijn verbond met het volk gesloten, en kreeg het volk de leefregels voor een gelukkig bestaan in het beloofde land. Zo zou het volk een lichtend voorbeeld zijn in de volkerenwereld, een proeftuin voor God.

In de geschiedenis van het volk is het vaak mis gegaan en soms was het zo erg dat ze het land uit moesten. Er kwamen bezetters, maar nooit definitief. Ze kwamen en ze gingen weer, en het land bleef erfelijk bezit van Israël.

In het jaar 135 heeft de Romeinse keizer Hadrianus de naam Israël en de naam Jeruzalem willen uitwissen uit de geschiedenis. Hij heeft toen het land Israël Palestina genoemd, naar de aartsvijanden van het volk, de Filistijnen.

Om een lang verhaal kort te maken: in de 19e eeuw werden plannen gesmeed voor een nationaal tehuis voor de Joden, en met de zo genoemde Balfourverklaring van 1917 was de politieke bevestiging van dit streven zwart op wit vast gelegd.

In mei 1948  wordt de staat Israël uitgeroepen.

In 1947 was er een verdelingsplan gemaakt door de Verenigde Naties (voortzetting van de volkenbond). De in de regio wonende Arabieren zeiden NEE en de Joden zeiden JA. En natuurlijk hebben de Joden hun land weer de naam gegeven die het ooit had: Israël.

 

CHRISTENEN

Christenen zijn geen volk; zij hebben geen gezamenlijke afstamming. Zij hebben als gemeenschap geen etnische basis. Hun naam betreft een geestelijke gemeenschap, namelijk die van de volgelingen van Jezus.

In het laatste boek van het Nieuwe Testament worden zij genoemd als afkomstig uit “alle tong en taal en natie”. Christenen vind je overal en in alle volken.

Jezus zelf, het hoofd van de christelijke gemeente, is geboren als Joods jongetje, besneden, en opgevoed in de Torah (in de kerk het ‘oude testament’ genoemd).                                                                                                                 Omdat christenen alles met Jezus te maken hebben, en Jezus alles met Israël te maken heeft, zijn ze onopgeefbaar verbonden met zijn volk. Dat is ook vastgelegd in de kerkorde van de PKN.                                                                                         De christelijke gemeenschap gelooft dat Jezus de Zoon van God is en de messias. De Joodse gelovigen in de synagoge geloven dat niet.                                                          Jezus heeft tijdens zijn leven laten zien hoe God het mensenleven bedoelt (“Het Woord is vlees geworden”, schrijft Johannes). Na zijn opstanding uit de dood en na zijn voorlopig afscheid op hemelvaartsdag, heeft God zijn Geest gegeven aan zijn leerlingen op het Joodse pinksterfeest. Zij hadden de opdracht gekregen om zijn getuigen te zijn in de wereld, van Jeruzalem uit tot de einden der aarde. Totdat Hij terug zal komen om plaats te nemen op de troon van zijn vader David, die Hem bij zijn geboorte was toegezegd. “God zal Hem de troon van zijn vader David geven”, zei Gabriël, en daarmee werd niet een Romeins kruis bedoeld.

 

PALESTIJNEN

In Palestina woonden in de periode van 135 tot 1948 altijd nog Joden, maar ook Druzen en steeds meer Arabieren. In redelijk goede harmonie, die later echter afhankelijk was van de islamitische leiding in de Arabische gemeenschap.

In de veertiger jaren van de vorige eeuw stond aan het hoofd van die islamitische gemeenschap de grootmufti van Jeruzalem: de hadj Amin Hoesseini. Terwijl zijn voorganger een soort van vrede-vorst kan worden genoemd, was deze man de haat tegen de Joden in persoon. Hij onderhield goede contacten met Hitler en wilde alles doen om een Joodse staat te voorkomen of te vernietigen. Hij had zelfs plannen voor het bouwen van gaskamers.

De Engelsen hadden in de volkenbond het mandaat over Palestina gekregen en moesten in 1948 vertrekken om ruimte te scheppen voor een Joods nationaal tehuis.

Hoewel Ben Goerion, de eerste premier van de staat Israël, verklaard had dat het land genoeg ruimte bood aan alle daar wonende Arabieren heeft de islamitische leiding haat en angst gezaaid: zij zouden het land tijdelijk moeten verlaten totdat de groot-mufti Israël met de Joden de zee in had gedreven en daarna  zouden zij weer kunnen terugkeren.

 

De staat Israël was en is gehaat, en het was de PLO-leider Arafat die de Arabische inwoners van de regio heeft benoemd tot : het Palestijnse volk. Golda Meir heeft ‘s opgemerkt dat zij dan ook een Palestijn was. En Arafat heeft luid verkondigd dat Jezus geen Jood was maar een Palestijn.

De Palestijnen hadden al lang een eigen staat kunnen hebben als hun leiders maar niet NEE hadden gezegd tegen het verdelingsplan uit 1947, maar ook daarna hebben hun leiders zelfs de meest ver gaande vredesaanbiedingen van Israël van de hand gewezen en nooit de staat Israël willen erkennen. Die erkenning was wel toegezegd bij de Oslo-accoorden, maar is nooit gerealiseerd. Het handvest van de PLO is altijd ongewijzigd gebleven.

 

De Palestijnse christenen hebben voor het grootste deel (gelukkig zijn er uitzonderingen) niet kunnen begrijpen/niet geaccepteerd dat God het land voor Israël had bestemd en zij voelen zich achtergesteld. Ook door de christenen in het Westen die zich met Israël verbonden voelen. Deze Palestijnse christenen hebben toen een eigen theologie ontwikkeld in het instituut Sabeel: de Palestijnse bevrijdingstheologie. Onder leiding van Naim Stifan Ateek (inmiddels met emeritaat) is toen de Bijbel “gesaneerd” en in de Bijbel is Gods verkiezing van Israël zoveel mogelijk geschrapt. Ook tal van psalmen kunnen in die theologie niet meer, en worden ook niet meer gezongen. Dat alles in de verkeerde veronderstelling dat daarmee de andere volken onrecht zou zijn aangedaan. Deze Palestijnen hebben niet begrepen dat de vrije keus van God voor Israël, tot heil van alle volken is bedoeld. In Genesis 12 staat onomwonden dat God zeker zegenen zal wie Israël goed doet, maar wie Israël kwaad doet krijgt te maken met vloek.                                                                                     Op het moment dat de Palestijnen de staat Israël erkennen en vrede sluiten zal het hun goed gaan.

 

Het anti-judaïsme dat alle eeuwen door zijn kwalijke rol heeft gespeeld in de kerk en daarmee in de wereldgeschiedenis (…), is na 1948 van vorm veranderd, maar in de kern hetzelfde gebleven. Het net wordt nu niet meer gegooid over de boeg van de theologie, maar over die van de politiek: kritiek op de regering van Israël wordt misbruikt voor een groeiend christelijk anti-zionisme. Zo is binnen het christendom wereldwijd de beweging ontstaan van de Vrienden van Sabeel die ook in de PKN sterk aan invloed hebben gewonnen. Zij hebben maar één doel: zij willen de uniciteit van de band tussen kerk en Israël liefst ontkennen en Israël nivelleren met de andere volken. Maar Jezus was een Jood qua afkomst en qua geloof, geen Germaan, geen Palestijn.

In de kerkorde staat zwart op wit dat wij onopgeefbaar zijn verbonden met Israël. Logisch.

  

Samengevat kun je de verhoudingen als volgt omschrijven:

De kerkis wereldwijd verbreid en onderling verbonden in het christelijk geloof.

Jeruzalem en Israël vormen haar historische en geestelijke bakermat, want Jezus, haar Heer, is de Tora in persoon, oftewel het vlees geworden Woord van God, zoon van God en zoon van David (zegt Paulus).

Christenen zijn onderling door Jezus verbonden, en als geloofsgemeenschap door Jezus met Israël.

De Palestijnen kunnen als volk naast Israël vreedzaam bestaan als zij vreedzaam met Israël willen leven.                                                                                                                                              Palestijnse christenen maken gewoon deel uit van de wereldkerk-gemeenschap, net als alle andere christenen in de wereld. Zij nemen voor de kerk in die oecumene geen aparte plaats in.

 

  

Romeinenbrief niet-reformatorisch gelezen

De Duitse nieuwtestamenticus Klaus Wengst wijst erop dat Luther zijn eigen strijd tegen de RKK projecteert op Paulus: als zou die eenzelfde strijd hebben gevoerd tegen de synagoge. Voor dit punt verwijzen we op deze site naar ons artikel over de bedoeling van Paulus’ brief aan de  Romeinen.

Hier willen we graag nog eens wijzen op het contraire verschil tussen de jonge Luther en de latere.

Ds G.J.D.C.Loor: 

De jeugdige Luther wees de behandeling van de Joden zoals die in de Middeleeuwen gewoonte was geworden, beslist van de hand. Hij zei: “Wie zou tot onze godsdienst toetreden, al was het ook de allerzachtmoedigste en geduldigste mens, wanneer hij ziet dat zij door ons gruwelijk en vijandig en niet slechts christelijk, maar meer dan beestachtig worden behandeld?”

In het jaar 1523 publiceerde Luther het geschrift: ‘Dat Jezus Christus een geboren Jood was.’ Zeer scherp stelde hij daarin de onwaardige behandeling van de Joden aan de kaak: “Want onze dwazen, de pausen, bisschoppen en monniken, die grove ezelskoppen, zijn met de Joden tot dusverre zo omgesprongen dat wie een goed Christen zou zijn geweest, wel een Jood had willen worden….  Want zij hebben de Joden behandeld alsof het honden waren en geen mensen, en hen van hun bezittingen beroofd…. En toch zijn zij bloedverwanten, neven en broeders van onze Heer. Geen volk is door God zo onderscheiden als zij, aan hun hand werd de Heilige Schrift toevertrouwd.”

Luther gaf de raad verstandiger met hen om te gaan: “Maar nu wij hen slechts met geweld behandelen….en hen ervan beschuldigen dat zij het bloed van Christenen verlangen, dat zij stinken en ik weet niet wat nog meer voor dwaasheden…., wat voor goed kunnen wij dan met hen beginnen?

Als men hen wil helpen, moet men niet de wet van de paus maar die van de christelijke liefde op hen toepassen en hen vriendelijk tegemoet treden….en uit eigen ervaring de leer en het leven van de Christenen doen leren kennen.”

Luthers dappere geschrift verwekte groot opzien.

Toen Luther werd teleurgesteld in zijn verwachting de Joden tot overgang te kunnen bewegen, verstomde zijn meevoelende stem, voltrok zich in hem een radicale verandering: hij nam later openlijk stelling tegen de Joden.

Luther had veel met mensen te maken die andere gedachten hadden dan hij. Fel was zijn strijd tegen de hervormer Zwingli. Luther, gevoelsmens als hij was, liet zich rond 1527 tegenover Zwingli meeslepen door zijn toorn.                                                                 

Hij verschilde eigenlijk veel minder met Calvijn, maar kon met hem toch niet tot een verklaring van eenheid en verbondenheid komen.                                                              

In de jaren dertig ging hij zich in steeds krassere termen uitdrukken tegenover ieder die van hem afwijkende denkbeelden had.  Hij raakte verbitterd en werd somber.

De omslag                                                                                                                  

In 1543 kwam hij tot zijn geschrift: ‘Over de Joden en hun leugens.’

“Wat moeten wij doen met dit bedorven, verdoemde volk der Joden?..  Ik wil een goede raad geven. In de eerste plaats dat hun synagogen of scholen in brand worden gestoken….Verder dat hun huizen afgebroken of vernield dienen te worden. Ten derde dat al hun gebedenboeken en Talmoeds hun worden ontnomen. Ten vierde, dat hun rabbijnen verboden wordt verder les te geven, en hun het recht om op straat te lopen zou moeten worden ontnomen.”

Deze felle stellingname tegen de Joden heeft een enorme invloed gehad op de geestelijkheid en het gehele Duitse volk. Daarin werd de grens tussen anti-Judaïsme en antisemitisme overschreden, doordat men niet alleen de Joodse godsdienst afwees, maar ook de Joodse mens ging wantrouwen, verachten en haten. Als gevolg hiervan hebben de Duitse christenen heel weinig tegenwicht kunnen bieden aan theorie en praktijk van de Nazi’s.

bron: Werner Keller, En zij werden verstrooid onder alle volken, La Rivière, Zwolle.

Conclusie: De standpunten van de jonge Luther zijn in de oordeelsvorming verdwenen achter zijn latere, en dat is jammer. Zijn vroegere stellingname is namelijk de moeite van het memoreren zeker waard en leerzaam. Het verschil niet maken is zoveel als het kind (de jonge Luther) weggooien met het vuile badwater van zijn latere schandalige uitspraken. Helaas geven de latere de doorslag: zij getuigen tegen hem.   

 

Over de UNESCO-resolutie inzake de Tempelberg

NOCH DE TEMPELBERG NOCH JERUZALEM ZIJN SEPARATE LICHAMEN IN DE JOODSE STAAT

 

Opperrabbijn mr. drs. R. Evers, 15 oktober 2016 

 

De recente UNESCO resolutie inzake de status van het Joodse karakter van de Tempelberg en de Klaagmuur is een verwerpelijke poging om de oeroude, diep emotionele Joodse banden met deze plaatsen opnieuw vorm te geven.

Ook de status van Jeruzalem als hoofdstad van de Joodse staat staat onder zware druk.

Maar kenners van de geschiedenis en de Bijbel laten zich niet om de tuin leiden en weten hoe de vork in de steel zit. De Joodse Bijbel, die ook door het Christendom geaccepteerd is, staat vol van millenia oude intense relaties tussen Jeruzalem, de Tempelberg en het Joodse volk.

 

Het is overigens niet de eerste poging om onze heilige plaatsen los te weken van de Joodse staat.  Een korte greep uit de geschiedenis:

De Europese Unie kwalificeerde Jeruzalem al veel eerder als een ‘apart lichaam’ binnen de staat Israël. De Europese Unie gebruikt al zeer lang de Latijnse term ‘corpus separatum’ om de status van Jeruzalem – inclusief West-Jeruzalem – te omschrijven. De term komt uit een VN-resolutie van 1947, waarin Palestina wordt opgedeeld in een Joods en een Arabisch gedeelte, met Jeruzalem als een ‘apart lichaam’ onder internationaal toezicht.

In 2009 hebben zevenentwintig EU-landen Israëli’s en Palestijnen opgeroepen om Jeruzalem tot gedeelde hoofdstad te maken. Oost-Jeruzalem als toekomstige hoofdstad van Palestina bleek echter tot opheden politiek niet haalbaar.

 

ONDEELBAAR

Israël beschouwt Jeruzalem echter als ondeelbare hoofdstad, de Tempelberg als een integraal onderdeel van Israels hoofdstad en wijst iedere suggestie van een internationale of Islamitische status van de hand. Laat mij slechts enkele geschiedkundige en religieuze feiten op een rijtje zetten.

 

In de twaalfde eeuw voor heette Jeruzalem Jebus naar de Jebusieten die daar woonden. Vanaf de tiende eeuw voor had koning David daar het religieuze en politieke centrum van Israël gevestigd. Aan het einde van het tweede boek Samuel koopt David de dorsvloer van Aravna ‘voor vijftig sikkelen zilver’. Dit zou later de plaats van de Tempel worden en David betaalde ervoor ‘want aan G'd wil ik geen brandoffers brengen, die mij niets kosten’ (II Samuel 24:24). Dit heiligste deel van Jeruzalem werd gekocht en niet veroverd! Kort onderbroken door de Babylonische ballingschap duurde de joodse heerschappij meer dan 1000 jaar, tot de verwoesting van de Tempel in 70 n.d.g.j. door de Romein Titus.

In de vierde eeuw veranderden de Byzantijnen Jeruzalem in een christelijk centrum. In 638 werd het veroverd door kalief Umar. Later werd Jeruzalem veroverd door de kruisvaarders. Joden en moslems werden massaal afgeslacht. In 1187 verdreef de Koerdische sultan Saladin de kruisvaarders. De Mamelukken heersten er van 1250 tot 1517 en de Turken tussen 1517 en 1917. Opvallend is hierbij, dat voor al deze veroveraars Jeruzalem slechts een provincieplaats bleef. Hun hoofdstad lag elders.

 

Voor elk van de drie wereldgodsdiensten heeft Jeruzalem een aureool van heiligheid. Christendom en Islam hebben zich als universele godsdiensten geprofileerd, onbegrensd door territorium.

Voor hen is Jeruzalem slechts een herinnering aan het leven en werken van de stichters van beide godsdiensten. In joodse ogen is Jeruzalem, zeker in zijn benaming Zion - seinpaal, geworden tot het symbool van de oproep tot een nationaal bestaan in het land Israël en is het heilig in de zin van het Beloofde Land.

 

Jeruzalem staat in de Tora gelijk met de geschiedenis van het joodse volk in zijn bijzondere relatie tot een stuk grond. Veel van de Bijbelse ge- en verboden zijn gerelateerd aan het bewonen en bewerken van het Heilige Land. Jodendom is echter meer dan alleen religie; het vormt de levensloop van een heel volk. Het Nieuwe Testament en de Koran beschrijven niet de geschiedenis van een landgebonden volk. Beide bevatten een verslag van de wederwaardigheden van groepen mensen met een gelijke geloofsovertuiging. Hoewel op dit moment ongeveer dertig christelijke sekten domicilie houden in Jeruzalem, kent het christendom geen voorschrift om daar te wonen. Zelfs onder de kruisvaarders vormde Jeruzalem geen vooraanstaand wereldcentrum.

 

In de Islamitische traditie komt Jeruzalem op de derde plaats na Mekka en Medina. In de Koran wordt Jeruzalem niet één keer bij naam genoemd. Het belang van Jeruzalem voor de Islam is gebaseerd op de Hadith, de moslim-tradities vanwege het heiligdom Al Haram al-Sharif op de Tempelberg, waar nu de Al Aksa moskee en de Koepel van de Rots staan. Bedevaart naar Mekka en Medina is een fundamentele geloofsplicht voor de moslem maar een bezoek aan de heiligdommen in Jeruzalem, de Ziara, behoort niet eens tot de vijf grondplichten. Toen sultan Al Kamil in 1229 de stad overdroeg aan de ‘ongelovige’ Frederik II als ruilobject voor militaire hulp werd voor eens en voor altijd duidelijk, dat de Islam geen soevereiniteit over Jeruzalem claimde.

 

Aan de oevers van de rivieren van Babylon - tijdens de eerste grote ballingschap van 586 tot 516 voor - zwoeren de joden eeuwige trouw aan hun religieuze hoofdstad: ‘Indien ik U vergete, o Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand; mijn tong kleve aan mijn verhemelte als ik u niet gedenk’ (Psalm 137:5-6).

 

De filosoof Emil Fackenheim heeft het eens kernachtig uitgedrukt: ‘Voor joden staat Jeruzalem gelijk aan 2000 jaar verlangen. Het vormde de kern van hun geloof in en hun smachten naar de Messiaanse Verlossing’. Twee millennia lang hebben joden overal ter wereld drie maal daags gebeden om terugkeer. Leidende joodse geleerden in iedere generatie hebben grote gevaren getrotseerd om Israël te bereiken. Altijd hebben er joden gewoond.

 

Aan het einde van de eerste eeuw - ook na de verwoesting van de Tempel - woonden er volgens Flavius Josephus nog vele joden. Statistieken vanaf 1844 geven aan, dat het joodse bevolkingsdeel meer dan anderhalve eeuw geleden groter was dan de moslem of christelijke gemeenschap in de stad.

 

Omstreeks 1895 woonden er al meer joden dan de leden van de twee andere gemeenschappen tezamen. In feite zijn wij nooit weggeweest uit Jeruzalem. Samuël Agnon heeft dit zo prachtig verwoord. Toen hij de Nobelprijs ontving, vroeg de koning van Zweden waar hij geboren was. Agnon antwoordde: ‘Ik ben geboren in Boeksats maar dat was in een droom. Eigenlijk ben ik geboren in Jeruzalem maar weggevoerd door Titus’. Wie zal ons vertellen wat onze hoofdstad is? Wij zijn eigenlijk nooit weggeweest.

 

Historici weten, dat Jeruzalem een tweede naam heeft: Ier David - de stad van David. Wie heeft Jeruzalem ooit stad van Saladin of Godfried genoemd? Van oudsher werd de stad geïdentificeerd met het joodse volk, gepersonifieerd in koning David. Hebben de afstammelingen van Titus of Al Kamil de afgelopen 1946 jaar in het heetst van de zomer treurend teneer gezeten, huilend om de vervallen staat van Jeruzalem?

 

Dat deden alleen de afstammelingen van David op Tisja beAv, de nationale rouwdag om het aardse Jeruzalem. Bij iedere maaltijd, besnijdenis, elk feest, huwelijk en iedere begrafenis wordt de herinnering aan Jeruzalem levendig gehouden.

Bij iedere speech eindigt men met de wens ‘Moge de Verlosser naar Jeruzalem weerkeren’. Bij welke geloofsgemeenschap is het ooit opgekomen te zeggen ‘Moge de Verlosser naar New York of Amsterdam komen’?

 

Onze band met Jeruzalem is geen uiting van nationalisme, patriottisme of nostalgie. Internationalisering van deze stad is reeds vele malen voorgesteld maar nooit gerealiseerd. Het is ook niet reëel omdat alleen het jodendom al meer dan 3000 jaar Jeruzalem in het centrum van zijn belangstelling heeft geplaatst. Internationalisering van steden als Tanger, Danzig, Triëst of Shanghai vormde een afgeleide van het kolonialisme en heeft niemand goed gedaan. Jeruzalem is één en ondeelbaar.

De mantel der liefde en de doofpot

door: G.A. van der Spek-Begemann

De ‘mantel der liefde’ is een prachtig bijbels beeld, afkomstig uit de geschiedenis van Noach. Als Noach naakt en dronken in zijn tent ligt komt zoon Cham dit aan zijn broers Sem en Jafeth vertellen. Wat doen deze broers: ze gaan naar de tent van hun vader met een kleed, pakken ieder een punt daarvan en gaan achterwaarts de tent in om de naaktheid van hun vader te bedekken.

De doofpot bedoelt oorspronkelijk de kooltjes uit de haard te doven zodat geen brand ontstaat. Daar is niets tegen.

Sociale brand kun je op twee manieren voorkomen:  

Je verzwijgt het kwaad als het niemand verder schade doet – dan gebruik je de mantel der liefde om de “dader” te sparen, om zijn goede naam te redden, om zijn naaktheid te bedekken.

Maar wanneer je het kwaad verzwijgt om de dader te sparen die onrecht doet aan anderen… dan stop je het in de doofpot. De sociale brand van het onrecht moet uitgedoofd.

Vaak is ook eigen belang gemoeid met de doofpot. Daarbij wordt de doofpot vaak voorgesteld als de mantel der liefde en is het onrecht gekwadrateerd.

Heeft de kerk niet het antisemitisme van Luther in de doofpot willen houden om haar eigen reputatie te redden?

Uitverkiezing

door: G.J. Loor

 

Openbaring 17: 14 ‘…en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen’. (NBG)                                                                                                                

Matteüs 22: 14 ‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren’.

Vraag: Is het niet zo, dat ‘uitverkiezing’ in de theologie altijd wordt betrokken op eeuwig gered of verloren zijn? En zou dat wel juist zijn?

Zelf heb ik geleerd dat het kiezen van God altijd een doel heeft. We worden gekozen voor een bepaalde opdracht bijvoorbeeld.                                                                            

Deze uitleg voorkomt dat veel mensen in de kerk (nota bene) gaan zitten tobben met de ongezonde vraag ‘of ze wel uitverkoren’ zijn.

 

ISRAEL EN DE UITVERKIEZING

‘Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren’ Matteüs 22: 14

In het Nieuwe Testament zien wij, dat Paulus wordt uitverkoren... voor wat?

‘Maar de Heer zei: ‘Ga, want hij is het instrument dat Ik gekozen heb om mijn naam uit te dragen onder alle volken en heersers en onder al de Israëlieten.' (Hand. 9: 15)                  

Niet de andere apostelen, maar Paulus: 12 geroepenen, en alleen Paulus speciaal voor de heidenen.                                                                                                                

Dit illustreert de geciteerde tekst hierboven: Mt 22:14 over velen en weinigen. De tekst is geen dreigement maar een mededeling: God bepaalt wie Hij waar inzet in zijn plan.

Het volk Israël is geroepen om een licht voor de naties te zijn.                                    

Niet de andere volken, maar alleen Israël.‘Het volk dat ik heb uitgekozen…..Dit is het volk dat ik mij gevormd heb, het zal mijn lof verkondigen’. (Jesaja 43: 20c en 21)

Omdat Israël maar voor een deel aan die roeping beantwoordt, kiest God zijn uitverkoren instrument Paulus uit om hieraan te voldoen. Nadat Jezus het licht voor de heidenen was geworden is hij 't die dat licht mag verspreiden.

In het Oude Testament zien wij, dat David wordt uitverkoren.... om koning te zijn over Gods volk.                                                                                                                   

‘Kom, vul je hoorn met olie en ga voor mij naar Isaï in Betlehem, want één van zijn zonen heb ik als koning uitgekozen’. (1 Samuël 16: 1)                                                              

‘De HEER, de God van Israël, heeft uit heel de familie van mijn vader juist mij gekozen om voor altijd koning van Israël te zijn. Hij koos immers Juda als leider en uit de stam Juda de familie van mijn vader en uit de zonen van mijn vader verkoos hij mij als koning van heel Israël’. (1 Kronieken 28: 4)

Het volk Israël is geroepen om God koning te laten zijn. (1 Samuël 8: 7)                      

Omdat Israël met koning Saul niet aan die roeping beantwoordt, kiest God zijn uitverkoren instrument David om hieraan te voldoen.

                                                                                                                           

LEER VAN DE PREDESTINATIE

In het begin van de zeventiende eeuw brak er een godsdienststrijd los in ons land, die haar oorsprong had in een theologisch geschil tussen twee Leidse hoogleraren Arminius en Gomarus: Volgens Gomarus lag alles vast en kon de mens er niets aan doen als hij wel of niet de verkeerde kant op ging. Arminius daarentegen zag de menselijke verantwoordelijkheid in de menselijke beslissing of zogeheten vrije wil.

Gomarus hing de leer van de predestinatie aan, terwijl Arminius meer zag in de vrije wil van de mens, waardoor de mens behouden zou kunnen worden. Beiden waren overtuigd van de volkomen noodzaak van het verzoenend offer van Jezus Christus, dus daar lag het verschil niet.                                                                                                                          

Het liep er op uit dat er grote rellen uitbraken en kerkgebouwen in brand werden gestoken. Men was zelfs bang dat het op een burgeroorlog zou uitdraaien.

De Nationale Synode van Dordt werd gehouden in de jaren 1618 -1619.

Belangwekkend zijn de formulieren van eenheid: dit zijn de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels van Dordrecht.                                      

Bij deze leerregels gaat het om artikelen ‘tegen’ als een prikkeldraad in de ziel van de Gemeente van Christus in Nederland, omdat de gereformeerden (Gomarus) tegenover de remonstranten (Arminius) kwamen te staan.                                                                

Ook werd aan ons volk volgens besluit van de Nationale Synode door de Staten-Generaal de Statenbijbel gegeven.

Deze bijbel werd helaas misbruikt als zwaard om af te snijden en te doden, als prikkeldraad om te scheiden en te verwonden. Maar is deze bijbel niet veeleer bedoeld om het misbruikte zwaard om te smeden tot een ploegschaar: om nog ongeploegde grond op ons gezamenlijk kerkelijke erf om te ploegen.

De Dordtse kerkorde is niet voor, maar tégen: tégen de RK-kerk, tégen de ‘wederdopers’ en tégen de Arminianen. Het is een anti-geschrift, hoe goed en zuiver ook op een groot aantal punten.

Hoe kon het calvinisme zo’n grote invloed over onze nationale kerk krijgen, terwijl er in de zestiende eeuw meer ‘weder’dopers en Arminianen waren dan Calvinisten.                      

Op de dag dat Oldenbarneveldt, politiek leider voor de Arminianen, werd onthoofd (door toedoen van Maurits, later politiek leider voor de Calvinisten), werd de nationale kerkorde vastgesteld: op 13 mei 1619.  De buitenlandse deelnemers waren toen al naar huis teruggekeerd. Dit is merkwaardig…

Wat is het gevolg van Dordt?

Dat de predestinatieleer door het bloedoffer (onthoofding Oldenbarneveld) waarmee deze synode is bezegeld het offer van Jezus heeft versmaad.

Kerkverval

Uit: Israël en de kerk, december 2014

door G.A. van der Spek-Begemann

De meeste analisten van de huidige kerkelijke crisis doen hun uiterste best om er iets goeds uit te destilleren, maar niets helpt. Wie een somber geluid laat horen vindt weinig gehoor en de schuldvraag wordt vermeden of beantwoord met verwijzing naar buitenkerkelijke toestanden als de secularisatie. Ook wordt de Verlichting genoemd, het rationalisme natuurlijk, het marxisme, de moderne techniek en wat niet al, maar de kerk zelf blijft veelal buiten schot - wat kunnen wij er nou aan doen? Juist goed, die crisis, we worden weer met de neus gedrukt op de missionaire taak[1] en onze creativiteit wordt uitgedaagd. We moeten fuseren, we moeten toenadering zoeken tot de RKK, we moeten experimenteren met nieuwe vormen, we moeten terug naar de reformatie – maar… niets helpt. De terugloop van het aantal kerkleden is in een stroomversnelling geraakt en lijkt niet te stuiten.

Dit artikel wil de weg op van kritisch kerkelijk zelfonderzoek en de schuldvraag zeker niet vermijden. In de brieven van Jezus is immers sprake van het wegnemen van de kandelaar uit de gemeente als zij zich niet bekeert (Opb. 2 en 3).

Het gaat nu weliswaar niet om een individuele gemeente, die bij name kan worden genoemd, zoals in het boek Openbaring, maar om de kerk in het algemeen. We beperken ons tot de kerk van West-Europa en spitsen toe op Nederland en de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).

In mijn oren klinkt het als een onuitgesproken gotspe dat we ons niet bezig zouden moeten houden met de vraag of wij, en waarvan wij, en hoe wij ons zouden moeten bekeren.

 

opmerkingen vooraf

Vaak ontstaat misverstand als we het over de kerk hebben, maar ik bedoel daarmee niet de gemeente van Jezus Christus als zijn eigendom, waarvoor Hij garant staat, maar met ‘kerk’ bedoel ik haar historische gestalte die staande in de geschiedenis ook zelf (kerk)geschiedenis doormaakt. De gemeente is het onveranderbare hart van de kerk. Die gemeente is nooit in gevaar, maar de kerk dreigt van het toneel te verdwijnen.

In een grote tijdlijn ruw geschetst: de kerk kent een enorme uitbreiding rond de Middellandse Zee in haar beginperiode, breidt zich uit over o.a. West-Europa, en eind vorige eeuw begint het verval dat in de huidige crisis in een stroomversnelling is geraakt – een historisch nieuw en zeer verontrustend verschijnsel. 

Niets helpt… ook de trialoog zal niet baten, omdat Gods waarschuwing tegen valse profetie wordt genegeerd. De islam betekent voor Joden en christenen de dood, vandaag zelfs met het blote oog waar te nemen. De dialoog met moslims is in de maatschappij zeker een must, misschien een taak voor de overheid, maar geen kerkelijke aangelegenheid[2]. Geestelijke toenadering vanuit de kerk zal de kerk fataal worden.

En nog een laatste opmerking: soms wordt tegengeworpen: alleen mensen kunnen zich bekeren maar de kerk kan dat niet. Dat moge zo zijn, maar de beleidsbepalers en de leden zijn mensen, en zij dragen verantwoordelijkheid voor de koers van het schip der kerk. 

 

het nieuwe verschijnsel ontstaat niet zomaar

Het fenomeen van de massale kerkverlating in stroomversnelling is in onze streken nieuw, na zoveel eeuwen van bloei. ‘Nieuw’ betekent niet dat er geen aanleiding voor zou zijn. En evenmin dat achter die aanleiding niet een diepere oorzaak moet worden gezocht.

Voorzichtig beginnend met onze eigen analyse, stellen we eerst vast dat de stroomversnelling in de neergang in elk geval begonnen is na de tweede wereldoorlog en niet daarvoor.  In de oorlog en direct na de oorlog zaten de kerken nog vol en toen in 1948 de staat Israël was opgericht ging er een golf van ontroering door in elk geval de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), die daarin een teken zag van Gods trouw aan zijn volk. Diep in haar binnenste wist de kerk, in het hart van de gemeente, kennelijk nog van haar Joodse komaf, en een snaar begon te trillen. In de kerk begon men zich af te vragen of zij misschien mede schuldig stond aan de verschrikking. En na 1948 werden in de NHK ook pogingen gedaan om de nationale herleving van het Joodse volk op waarde te schatten[3]. Er kwam oog voor de “catechese der verguizing”, zoals genoemd in bij voorbeeld Christelijke theologie na Auschwitz van de theoloog Hans Jansen. Her en der werd langzaam maar zeker een  verband gezien tussen de anti-joodse kerkgeschiedenis en de Shoah van de twintigste eeuw. Echter, een direct verband tussen de Shoah en de huidige kerkelijke afgang is niet te vinden. De kerk, zo leek het, kwam immers juist tot bezinning en werd wakker.

 

een oude geschiedenis

We willen eerst kijken naar het verband tussen de kerkgeschiedenis van voor de tweede wereldoorlog en de Shoah. Er zijn tal van boeken over geschreven, maar we kunnen vele omwegen vermijden als we direct in de Bijbel zelf gaan zoeken, zoeken  naar het beginpunt van een heilloze ontwikkeling, die zeer schadelijk is geweest voor de Joden, en ook medeverantwoordelijk voor wat in de vorige eeuw tot uitbarsting kwam.

Het boek Handelingen verslaat de ontmoeting tussen jodendom en heidendom, in de context van de evangeliserende apostelen. Hoe boeiend en belangrijk ook, voor ons onderwerp richten we onze aandacht op iets wat daaruit voortkwam.

De apostolische brieven noemen tal van zonden en gebreken. Ze blijven actueel omdat die zonden en gebreken in elke generatie opnieuw de kop opsteken. Desondanks was er een bloeitijd van eeuwen. Zij kunnen, ook opgeteld, niet verantwoordelijk zijn voor de anti-joodse koers die de kerk is gaan varen. Er moet in de ontwikkeling van de kerkgeschiedenis iets mis zijn gegaan wat al die gebreken overstijgt. Of: veroorzaakt. Dat iets moet tegelijk ook iets van een verklaring betekenen voor het feit dat de kerk in al die opgenoemde zonden en gebreken al eeuwen lang is blijven hangen, zodat de Joden helemaal nooit jaloers op ons konden worden - wat Paulus juist hoopte. We moeten dus op zoek naar een primaire kwaal van de kerk die haar geestelijke groei belemmerd heeft en belemmert. We kunnen toch onmogelijk zeggen dat het met de kerk steeds beter is gegaan in de loop der eeuwen, ook al verrezen overal de prachtigste gebouwen. In de zestiende eeuw kwam een reformatie op gang. Maar van de kerkgeschiedenis daarna moeten we eveneens constateren dat het met de kerk niet steeds beter ging. We zien bij voorbeeld hoe langer hoe meer verdeeldheid optreden.  

Er moet ook door de reformatoren een ziektekiem over het hoofd zijn gezien, die pas na de tweede wereldoorlog kerkelijk werd ontdekt. De Shoah was in de vorige eeuw van wereldschokkende en kerkschokkende betekenis. Toen werd de kerk gedwongen dieper over haar geschiedenis en theologie na te denken.

In de Bijbel komen we één apostel tegen die als enige de heidenchristenen heeft gewaarschuwd tegen een funest misverstand. Als de apostel der heidenen een brief schrijft aan de gemeente te Rome doet hij dat omdat hij ongerust is over een bepaald verschijnsel dat in de andere apostolische brieven niet wordt genoemd: hij is bang voor christelijke hoogmoed en meent daarvan tekenen te zien in de gemeente van Rome. Als hij eerst Joden en heidenen gelijkelijk schuldig heeft bevonden (Rom. 3:9) tegenover de Schepper, gaat hij van daar uit de onderlinge verhouding uitwerken. Het voorrecht van de Jood blijft overeind. Over en weer veroordelen kan eenvoudig niet (3:9). Met het schitterende beeld van de edele olijf voor Israël, heeft Paulus zijn uiterste best gedaan om de christelijke hoogmoed effectief de pas af te snijden. Paulus bedoelt niet hoogmoed in het algemeen, ook niet hoogmoed tegenover het heidendom – dat komt ook voor -, maar hij bedoelt hoogmoed tegenover zijn volk, dat nog niet in Jezus de messias heeft herkend. God laat zijn volk niettemin nooit vallen, en daarvan zijn de Joodse volgelingen van Jezus, zoals de Benjaminiet Paulus, het bewijs. Eerstelingen heilig? dan ook het deeg!

Hij zegt dat de heidenen als wilde loten zijn geënt op de stam van de edele olijf, die Israël is, zodat zij deel zouden krijgen aan de sapstroom die vanuit de wortels alle takken voedt. Ik benoem die sapstroom als het geloof van Abraham, Izak en Jakob; dat voedt het geloofsvertrouwen in de God van Israël die bij de Sinaï zijn Torah heeft gegeven voor een heilig leven. Wij hoefden helemaal niet te worden bevrijd van de wet, want de wet is een genadegeschenk waarzonder wij niet kunnen geloven. Niet alle geboden zijn ook voor de heidenen: zij hebben geen land en geen tempel. Maar geloven is een werkwoord. Daarvoor zijn richtlijnen. De wet is heilig en goed. Dat wij heidenen daarin mogen delen is te danken aan “de Jezus die Paulus predikt”. En bovendien mogen wij ook delen in Israëls verwachting van de messias-koning, wiens naam wij reeds kennen.

Dit geloofsvertrouwen wordt geïllustreerd in Hebreeën 11, met veel voorbeelden, en Jacobus, de broer van Jezus, laat goed zien dat je geloof dood is als je niet doet al wat Jezus geboden heeft (slot van Mattheus).

Luther heeft Paulus gelezen met het oog op zijn eigen geloofsproblemen, en hij is er door Paulus ook van afgeholpen, maar Luther keek niet vèrder en de brief van Jacobus noemde hij derhalve een strooien brief. Paulus heeft echt veel méér gezegd dan alleen Christus en die gekruisigd. Kennelijk hadden de Corinthiërs een speciale preek nodig. “Onder u” had Paulus er immers bij gezegd. Maar Paulus schrijft vervolgens gewoon door, over de opstanding, over de geschiedenis, over advent en over nog veel meer.

“Wees niet hoogmoedig maar vrees”  - dit, deze preek, schreef hij aan de gemeente in Rome. De gemeente moest niet denken dat haar geloof beter was dan dat van de synagoge omdat zij geloofde dat Jezus de messias is. Zowel in de kerk als in de synagoge zitten echte gelovigen en meelopers[4].

Curieus dat juist deze gemeente hoofdstad werd van de wereldkerk. Waar moet zij dan voor vrezen volgens Paulus? Voor wat vandaag aan de gang is: wilde loten kunnen weer worden gekapt.

Naar Paulus is niet geluisterd. Zelfs al heeft hij gezegd “de wortel draagt jullie en niet omgekeerd” – de kerk heeft het beeld verdraaid en zichzelf opgeworpen als de edele olijf waarop de Joden als wilde loten zouden moeten worden geënt. Dit is de kern van de blinde hoogmoedige vervangingstheologie. De lang verborgen gebleven ziektekiem is de christelijke hoogmoed tegenover de Joden.

 

de zestiende eeuw en verder

De Reformatie was een bekering maar tevens de eerste kerkscheuring. De bekering was trouwens partieel en niet grondig: de christelijke hoogmoed werd niet gezien, en dus ook niet aangewezen als de oorzaak van het bederf in de RKK. Maar als de kerk zich losmaakt van de wortel mist zij de sanerende sapstroom-die-ziekte-voorkomt. Als de kerk denkt dat zij de wortel draagt komt er meteen allerlei heidendom de kerk binnen: Maria werd verheven tot heidens-goddelijke hoogte met het moederschap van Jezus die verwisseld werd met God. Jezus is echter Gods Zoon en niet zijn eigen Vader. De catechese der verguizing nam navenant een steeds hogere vlucht.

Het verzet van de reformatoren tegen allerlei misstanden was terecht, bij voorbeeld tegen de aflaathandel, maar de kerk kreeg geen antistoffen meer binnen die de kerk konden beschermen tegen de barbarij.

Luther is geëindigd als notoire antisemiet[5]. In de Neurenberger processen beriepen hoge nazi’s zich op deze reformator. Moeten we dit eerbiedig verzwijgen omdat hij ‘een leraar der kerk’ was? Deze tactiek is intrinsiek verbonden met de ziektekiem van de kerkelijke hoogmoed.

Het anti-judaïsme muteerde in de kerkgeschiedenis al vroeg tot Jodenhaat. We kunnen diep verontwaardigd doen over de wreedheden van de IS, maar de kerk heeft Joden gemarteld met de Inquisitie en bij de kruistochten hebben christenen en passant tal van Joden vermoord in het Rijnland, en in het heilige land hebben zij synagogen in brand gestoken met de biddende Joden erin. Om maar een paar gruwelen te noemen. Zolang de kerk niet openlijk schuld heeft beleden over haar verleden is haar verontwaardiging over IS in de preek weliswaar terecht, maar er zit ook een bedenkelijke kant aan.

Via de kerk is het gif van de Jodenhaat de westerse wereld ingesijpeld en het kwam tot volle explosie in de twintigste eeuw, met niet noemenswaardig verzet van de kerk, ook al waren individuele christenen vaak wel in verzet, zoals bijv. kardinaal Alfrink, prof. dr. Klaas Schilder, de predikant Dietrich Bonhoeffer en anderen.

De Reformatie heeft de kerk niet genezen van de ziektekiem van de christelijke hoogmoed, zodat zij doorging in verkeerd spoor. Een spoor dat haar steeds verder heeft verwijderd van de edele olijf. De theologie die al in de beginperiode wilde wedijveren met de Griekse wijsbegeerte, had de scheidsmuur van vijandschap, die in Christus was geslecht, weer opgericht. Ware het mogelijk geweest dan had deze kerkelijke theologie de Joden uitgesloten van Gods heil. Justinus de martelaar is slechts een voorbeeld. Ik ken geen kerkvader die de edele olijf van Paulus serieus heeft genomen.

 

na de tweede wereldoorlog

Over de tijd dat de kerk, toen in ons land vooral de NHK, leek te ontwaken en eindelijk begon in te zien wat de kerkgeschiedenis de Joden had gedaan, constateren we dat dit begin van bekering vrijwel onmiddellijk tegenstand opriep. Het is bekend dat de satan op zulke momenten bijzonder actief wordt; zijn naam betekent hinderaar. Een verbond tussen kerk en Israël is wel het laatste wat hij wil.

Misschien is het jaartal 1993 het aangewezen punt om zijn naderend succes te markeren: toen werd de kerkelijke luisterpost in Jeruzalem, opgericht in 1967,  opgeheven. De aangenomen luisterhouding van de kerk kwam in de richting van het beeld van Paulus: wij, als wilde loten op de stam geënt, konden deel krijgen aan de sapstroom. Zo zouden we ook in christelijke levenswandel het leven meer en meer  heiligen en misschien zo de Joden jaloers maken, wat Paulus wilde. Was Paulus naïef? Zeker niet. Hij zou verbijsterd zijn geweest over de kerk van Rome. 

Na de kerkelijke fusie van 2004 heeft de PKN in de kerkorde uitgesproken dat de kerk geroepen is gestalte te geven aan de onopgeefbare verbondenheid met het volk Israël. Met luisteren naar de Joden was het echter afgelopen: in 2007 werd contact gezocht met het instituut Sabeel in Jeruzalem, het instituut van de Palestijnse bevrijdingstheologie* (De PKN en Israël hfdst V), die na 1948 de aloude vervangingstheologie een politieke antizionistische aankleding had gegeven en daartoe veel passages in de Bijbel schrapte. De Protestantse Kerk stelde daar een vaste betaalde medewerkster aan. Ook werden en worden reizen georganiseerd door Kerk in Actie die jonge predikanten in deze zin moeten indoctrineren.

Rond het jaar 2000 is het verloop van de kerk op gang gekomen en vervolgens in een stroomversnelling geraakt. 

 

interpretatie

Kunnen we uit het verloop van de kerkgeschiedenis conclusies trekken over het hedendaags verval van de kerk (in Nederland)? Is het een kwestie van ouderdomskwalen die we kunnen tegengaan met een opknapbeurt? Restaureren?

Heeft de fusie van 2004 geholpen om het tij te keren? Terugkeer tot de Reformatie misschien? Toenadering tot de Rooms Katholieke Kerk? De trialoog? Experimenten?

Tot op heden hebben restauratiepogingen geen effect gehad.

We zullen er niet onderuit kunnen: we hebben te maken met een gericht over de historische gestalte van de kerk in deze wereld.

Een direct verband tussen de Shoah en het enorm teruglopend ledental van de kerk hebben we niet gezien. De poorten van de hel hebben toen de kerk nog niet overweldigd. Er werd haar tijd gelaten. En tijd is genade. En wat we zagen was een begin van bekering.

Het begin van een bekering ten goede in de NHK opende de vensters naar Jeruzalem[6]. Er kwam een luisterpost in Jeruzalem om van de Joden te leren. De theologische obstructie van de sapstroom van de edele olijf zou worden aangepakt. Echter, in 1993 zijn die vensters naar Jeruzalem van “hogerhand”, door de kerk weer gesloten.

Na de tweede wereldoorlog kwam de kerk in de herkansing, maar zij bekeerde zich niet. “En zij bekeerden zich niet” is een bekend bijbels refrein, zowel in het boek Richteren als in het boek Openbaring. Het lijkt ook van toepassing op de kerk. 

Tot op de dag van vandaag zijn er theologen die unverfrohren op de oude voet voortgaan, de één openlijk, zoals Steven Paas, de ander bedekt, zoals dr. Willem Maarten Dekker[7], die het beeld van de edele olijf wel (op een theologisch-acrobatische manier) bespreekt, maar zwijgt over de wortel.

De antizionistische Vrienden van Sabeel streven naar een andere kerkorde waaruit Israël moet verdwijnen. De oorspronkelijk kerkelijke beweging IKVPax Christi heeft met bijval van onze synode-praeses haar naam veranderd in Pax, en een antizionistisch manifest geschreven waaronder alle namen van christelijke en niet christelijke antizionisten eindelijk konden worden verenigd tot één antizionistische beweging. Waarheen gingen we Samen op Weg?

Al deze zaken betekenen slechts één ding: “en de kerk bekeerde zich niet”.

 

wat te doen?

Op de vraag wat we nog kunnen doen is maar één antwoord: oproepen tot bekering. Als er binnen de Protestantse Kerk theologen rondlopen die “het zien”, dan moeten zij toch als een Jona de kerk doorgaan? De gedachte aan Ninevé bevat immers ook troost. De kritiek op alle onzuiverheden en onwaarachtigheden van het kerkelijk antizionisme mag niet verflauwen. 

Blijft over de vraag hoe wij ons als kerk zouden moeten bekeren. Dit punt vraagt om praktische antwoorden.

De kerk zou schuld moeten belijden, openlijk, officieel, over ons kerkelijk verleden.

Openlijk zou zij elke vorm van vervangingstheologie moeten afwijzen.

Zij zou per manifest expliciet moeten breken met het kerkelijk antizionisme.

Zij zou elke zondag voor Israël moeten bidden en Israël daarbij niet alleen moeten opnemen in de grote hoop van de volken van het Midden-Oosten – dat is moderne theologische Endlösung.

Last but not least: de preken en de catechese zouden de Bijbel moeten verbinden met het wereldgebeuren (Advent!) en de beloften voor de toekomst van Israël, dat daarin een hoofdrol speelt, zodat de gemeenteleden en de catechisanten betrokken raken bij de krant en het nieuws en zich niet meer in de kerk vervelen met die door eindeloze herhaling misbruikte preek aan de Corinthiërs (zie boven).

Dan gaat de kerk bloeien en met Israël samen op weg naar het beloofde vrederijk, met Jeruzalem in het midden, en op de troon van David de messias-koning, wiens Vader gaat over de tijden.

 


[1] Dr. W. Dekker, Marginaal en missionair. Zoetermeer 2011

[2] De PKN en Israël (uitgave van de Werkgroep Vanuit Jeruzalem), h. VI

[3] De PKN en Israël, h. III

[4] De PKN en Israël, h. II

[5] Zie zijn pamflet Von den Juden und ihren Lügen.

[6] Ds. J.H. Grolle, Open vensters naar Jeruzalem. Boekencentrum 1969

[7] Willem Maarten Dekker, ‘Kerk en Israël. Theologische grondlijnen’, Kerk en Theologie 62 (2011), 2, 101-109

Uit: In de Waagschaal, maart 2016

Wat is de bedoeling van Paulus’ brief aan de Romeinen?

(I en II)

Trudie G.A. van der Spek-Begemann, in: tijdschrift Israël en de kerk, september en december 2015

 

De inspiratie voor dit artikel komt voort uit de herhaalde lectuur van de brief, en het besluit tot dit artikel heeft als achtergrond dat vooral in orthodoxe kringen de interpretatie nog altijd berust op die van Luther, een interpretatie die ervoor gezorgd heeft dat nog steeds voor veel christenen een bedekking ligt op de Schrift wat betreft Israël. Zo ben ik ook opgevoed: deze brief heeft Luther afgeholpen van zijn wanhopige pogingen om de wet te volbrengen en in de hele kerk was het te horen: er is redding van het oordeel sola fide, sola gratia. Zo herinner ik mij de catechisaties en de preken: daar gaat het om.

alleen vroeger?

Vandaag weet iedereen langzamerhand wel dat 9-11 gaat over Israël, maar die hoofdstukken liggen toch voor velen nog steeds lastig, passen niet goed in het gangbare gedachtenpatroon en hebben voor hen in de brief een ondergeschikte positie. Als er vroeger al uit gepreekt werd ging het over de verkiezing en de verwerping van Jakob en Ezau (9:13). Ook die passage werd christelijk onder de paraplu gebracht van het reformatorisch adagium, maar het verband met de geschiedenis der volken bleef buiten beeld. In het volgend nummer, in het tweede deel van dit artikel, wordt gepoogd deze tekst zijn functionele plaats te geven in het geheel van de brief.

Aan Israël was de eer te beurt gevallen om Jezus voort te brengen. Dat wel. Maar met de kennis van zijn lijden en sterven werd voortaan alles in de Bijbel betrokken op het persoonlijk heil van de christen of het collectieve heil van de kerk. Ook vandaag tref je dat nog aan in genoemde kringen. Om dat heil te verzilveren moet je de christelijke belijdenis ondertekend hebben en in de kerk zitten. Tot de jongste dag. En dus valt Israël buiten het heil. Dat ‘moeten’ is het typisch christelijke wetticisme. En het veroorzaakt ook passivisme in het ongeschreven “dogma”:  wij kunnen helemaal niks! In die kerk als wachtkamer gebeurt dan ook meestal niet nog iets anders dan navelstaren, met alle tobberijen van dien, tot we naar de hemel gaan, “als we tenminste maar uitverkoren zijn...” Goede werken zijn te wantrouwen; met de brief van Jacobus weet Luther zelf immers ook geen raad. Het lijkt erop dat Bonhoeffer die brief beter heeft begrepen want voor hem is geloven = gehoorzamen en gehoorzamen = geloven; dat is navolging. Tegen Abraham zei God: ga! En hij ging. Daarom kwam hij in het beloofde land.

Dietrich Bonhoeffer (Nachfolge) vat het allemaal samen en spreekt van het schijnleven van de goedkope genade. Jacobus duidt met “dood geloof” op hetzelfde. Want gaat het nu om weten en onderschrijven? Dan zijn we z.i. niet verder dan de duivel. Dan is onze redding niet aan de Redder te danken maar aan ons christen/kerklid zijn. Dit is wat Bonhoeffer religie noemt.

Het geloof van de goedkope genade maakt van de kerk een geblindeerd klooster. Binnen de muren van onze religie is het veilig toeven. Daarbuiten is de boze wereld. Luther had echter wel geleerd dat hij het klooster uit moest, de wereld in. De vaak verkeerd begrepen Bonhoeffer moest ook niets van het klooster hebben. Wij hebben hier op aarde geen veilig christelijk “klooster”, geen veilige religie die ons beschermt tegen de duivel. Wie dat denkt heeft hem al binnen gehaald.

Paradoxaal gezegd: het geloof van de goedkope genade is ook vandaag nog springlevend.  Vandaar ook dat Israël voor deze christenen nog steeds buiten het heil valt, want dat is niet afhankelijk gesteld van Christus, maar wordt afhankelijk gemaakt van onze handtekening onder de christelijke belijdenis. Zo is er ook voor Israël geen belangstelling meer.

Vandaar dat het goed lijkt om de brief aan de Romeinen nog eens opnieuw te lezen, zonder lutherse bril. Niet vanuit Luthers benauwde situatie, maar vanuit de positie van luisteraar in Rome.

 

effect en Wirkungsgeschichte

Helaas is dit geloof van de goedkope genade wel vaak het effect van Luthers getuigenis geworden – terwijl hij dat aanvankelijk zo niet bedoelde, nemen we aan. Maar hoe ging het verder? Je vraagt je wèl af: wat heeft de genade met Luther gedaan? Hoe kan het dat hij aan het eind van zijn leven zo wreed werd over de Joden, zo onbarmhartig op hen inhakte? Omdat ze zich door hem niet lieten overtuigen van zijn christelijk geloof? Lijkt hij daarin mutatis mutandis niet op de man die zijn medemens bij de keel greep nadat hem zelf de schulden waren kwijt gescholden? Wie zijn laatste geschrift leest, Von den Juden und ihren Lügen raakt er compleet ondersteboven van en een protestants hartzeer over deze reformator doet zich gevoelen. Wat ontzettend verdrietig dat het Joodse volk ook door hem nog weer verder van Jezus is verwijderd geraakt. Als we dit echter liever in de doofpot willen doen, om hem, als behorend tot onze goden, de hand boven het hoofd te houden, staan we niet in de navolging van Jezus, die zelf voortdurend bezig was met niet alleen genezingen maar ook met de ontmaskering van wat niet deugde, onderstreept in de tempelreiniging. Bij schijnheiligheid gebruikte Hij scheldwoorden. Zijn woorden waren bepaald niet altijd “zoet” en worden in Hebreeën zelfs vergeleken met een tweesnijdend scherp zwaard.

De langdurige verguizing van de Joden is de meelopende schaduw van dat christelijke wetticisme, dat ontspringt aan christelijke hoogmoed.  

Een ander effect is ook dat de wereldgeschiedenis in de kerk uit beeld raakte. Dat hing weer samen met het feit dat hier op aarde niets meer te verwachten viel voordat de jongste dag zou aanbreken. Dat hoefde ook niet – wij waren toch gered? Ietwat triviaal gezegd: passen op de winkel was het enige. De verwachting van het koningschap voor Israël, met Jezus op de troon van David, daar hebben we het in de kerk niet over. Waar de profeten heen wezen, waar de psalmen over zingen, wat de engel Gabriël aankondigde, waar ook Jezus en de discipelen in Handelingen 1 met elkaar over spraken, de messiaanse vrede op aarde, is door de officiële christelijke kerk verworpen als te Joods. Openbaring 20 kunnen we dan ook wel net zo goed uit de Bijbel scheuren. Desgevraagd zegt de dominee dat de uitleg daarvan een heel ingewikkelde kwestie is… en hij begint er maar niet aan. Te lastig, want het gaat om het helderste hoofdstuk in een verder gecompliceerd bijbelboek en dus moet de uitleg dan je ongeloof gaan verdedige...

Tenslotte kan ook nog genoemd worden het geloof dat de wet, Gods Torah, door het evangelie zou hebben afgedaan. De oren lijken doof geworden voor wat Jezus leert, ze lijken vaak theologisch verstopt.

Ongeveer alle ingrediënten van de vervangingstheologie zijn geleverd door het geloof van de goedkope genade. En vice versa.

 

apostolische brieven

De bijbelse brieven zijn nooit geschreven voor de gezelligheid. Elke apostel had een zorg van waaruit hij pastoraal naar de pen greep. Zo is de eerste brief aan de Corinthiërs geschreven omdat Paulus had gehoord over verdeeldheid en partijschappen onder hen. Daar tegenover, tegenover die leuzen van “ik ben van Apollos” enz., stelde hij zijn evangelie van de gekruisigde Christus, en in dat verband zei hij: “onder u heb ik besloten niets anders te weten dan Christus en die gekruisigd” (1Cor. 2:2). Tegenover jullie dwaze leuzen zeg ik je dat alleen de gekruisigde Christus en Hij alleen jullie Man is - verder niemand. Niet mensen die jullie misschien hoog hebben, maar Deze, de vernederde. Geen goden tussen Hem en jou. Dan hinder je de kracht Gods die het evangelie is (1 Cor. 1:18 e.v.). Het lijkt me ook een sterk pleidooi tegen de dominocratie.

Ik sta wat langer bij deze tekst stil, omdat hij ook een rol speelt in wat ik noem het Luther-effect. Hij wordt in die sfeer vaak verkeerd begrepen omdat die twee kleine woordjes “onder u” niet zijn opgemerkt of niet zijn gehonoreerd. Ze wijzen naar de Corinthiërs. En ze hebben te maken met hun verdeeldheid. Nogal wat predikanten menen op grond van de geciteerde tekst echter ten onrechte dat de preek altijd moet gaan over het kruis, en dat heet dan Christocentrische prediking. M.i. staat Christus dan nog niet in het centrum, maar alleen zijn kruis, want zo horen we niet wat Hij zegt, wat Hij van ons vraagt en van ons wil, zo horen we Hem niet. Waar gaat het Hem om in zijn gemeente? Dat willen we toch weten en horen om Hem te kunnen volgen? Toepassing van deze tekst op de hedendaagse gemeente moet verdeeldheid en partijschappen betreffen, maar niet verkeren in een repeterende breuk van eenzijdige preken over het kruis, want dan wordt het kruis misbruikt als een mantra.

Deze tekst is in het Luther-effect ook misbruikt in de zin als zou er na Golgotha niets meer zijn gebeurd wat voor nu van belang is, en dus geen opstanding tot een nieuw leven nu. Nee, wij kunnen niks. Zo te horen lijkt het in de Bijbel alleen te gaan om de kruisiging als offer voor onze redding. En schuldvergeving - wat we verder ook doen? Als zou geen Torah meer gelden, geen verwachting meer bestaan voor Israël, geen verwachting van het messiaanse vrederijk onder “Jezus de Nazoreër en koning der Joden”. Het verbond met Abraham en Israël schuiven we maar definitief naar het verleden en is ook in de apostolische geloofsbelijdenis (niet van de Joodse apostelen!) overgeslagen als gepasseerd station - terwijl juist dat verbond op Golgotha vernieuwd is, en alles met de toekomst te maken heeft! (Jer. 31)

Net als elke brief moet ook de brief aan de Romeinen zijn specifieke bedoeling hebben, met het oog op wat nu net daar, in die concrete gemeente speelt.

 

de brief aan de Romeinen

Laten we het voorlopig als volgt formuleren: er waren in Rome problemen gerezen met betrekking tot de verhouding Jood-heiden. Een andersoortige verdeeldheid dus dan in de gemeente van Corinthe, met haar partijschappen.

Ging het in Handelingen 15 tegen de vermeende suprematie van het jodendom, in Rome wordt kennelijk op het jodendom neergekeken door de “Grieken”.

Dat Luther door deze brief is afgeholpen van zijn geloofsprobleem is geweldig en ook goed te begrijpen, maar daar gaat de betekenis van de brief niet in op. Mijns inziens ligt zelfs het zwaartepunt ergens anders. Paulus lijkt zelf de kern van zijn brief  - misschien wel onbewust - voor ons te markeren met zijn zeer persoonlijke emotie. Hoofdstuk 9 begint met zijn hartzeer over zijn volksgenoten en hoofdstuk 11 eindigt met jubelende lofprijzing over hen.

We willen in dit artikel de eerste acht hoofdstukken nalopen om te zien of die deze stelling kunnen ondersteunen, of zij prijsgeven waar Paulus met de brief naar toe wil.

 

hoofdstuk 1: Jood en heiden

Paulus is ontegenzeggelijk heel blij met de gemeente in Rome. Hij noemt het evangelie ook nu weer een kracht Gods tot behoud, voor de Joden in de eerste plaats maar ook voor de Griek. Hij beschrijft in hoofdstuk 1 verder de gruwelen van het heidendom die de gemeenteleden nu achter zich gelaten hebben omdat zij tot gehoorzaamheid des geloofs zijn gekomen. Gehoorzaamheid des geloofs is niet hetzelfde als het geloof: door het geloof leven zij nu immers heel anders. Bonhoeffer benoemt het verband tussen geloof en gehoorzamen en zaligheid. Het valt op dat Paulus hier ook de plaats noemt van zijn volksgenoten: eerst de Jood. Je zou toch denken dat dat nu even niet aan de orde was in een brief aan een gemeente die voornamelijk bestond uit heidenen (1:6). Waarom doet hij dat dan?

Met de Grieken zijn natuurlijk niet de bewoners van Griekenland bedoeld, maar niet-Joden in de tijd van het hellenisme, het Griekse denkklimaat dat ook bezig was Rome te veroveren. Er zijn maar twee soorten mensen op de wereld: Joden en niet-Joden oftewel de gojim, de heidenen. Paulus citeert Habakuk: de rechtvaardige zal uit geloof leven, en dat geldt evenzeer voor de Jood als voor de heiden.

 

hoofdstuk 2: geloofsgehoorzaamheid

Nu heeft Paulus het over de mens wie hij dan ook is. Allen zijn des doods schuldig. Oordelen over de ander kan dus helemaal niet. En God is in zijn oordeel volstrekt onpartijdig. “Verdrukking en benauwdheid zal komen over ieder levend mens die het kwade bewerkt”. En ook nu volgt: eerst over de Jood en ook over de Griek. Het is ook een volgorde die Paulus met nadruk vermeldt. Met het benadrukken van die volgorde (2:10) ontstaat een profetisch perspectief: ook de verlossing zal eerst de Jood bereiken en dan pas de heiden. Jezus zet straks zijn voeten op de Olijfberg en niet in de kerk (zeg ik er maar bij). Paulus spreekt vervolgens in het bijzonder over de Jood, en ook tot de Jood, maar deze gemeente (1: 6) zal niet heel veel Joden als lid hebben geteld.

De voorrechten van de Jood zullen hem niet ontslaan van de geloofsgehoorzaamheid noch hem redden van het oordeel. Het loutere feit dat hij besneden is zal hem niet baten. Als de onbesneden heiden zich houdt aan de geboden en de besneden Jood niet… Kortom, de Jood moet weten dat het aankomt op het hart. Daar zetelt het geloof, daar bevinden zich de uitgangen van het leven. Het gaat God om daders der wet, om geloofsgehoorzaamheid in geloofsgehoorzaamheid. Bonhoeffer onderstreept dat.

Een zelfde soort vraag dringt zich op: Wat doet dit uitvoerige excurs over de Joden hier, aan het adres van deze gemeente te Rome die voornamelijk was samengesteld uit heidenchristenen?

 

hoofdstuk 3: de Joden bevoorrecht

Al stelt Paulus dat allen gelijk staan ten opzichte van Gods toorn en zijn genade, hij wist nooit verschillen uit. De Joden zijn bevoorrecht. Maar: allen vallen onder het oordeel, bevoorrecht of niet. In het licht van het evangelie van de genade valt er niets te roemen. Paulus benadrukt hier wel meteen Gods trouw aan zijn volk in vers 3! Waarom zou hij dat hier nu juist doen?

In de verzen 21-30 zal Luther begonnen zijn het evangelie te verstaan. In de vertaling van het NBG staat m.i. een hinderlijke vertaalfout. Het geloof van Christus is vertaald met het geloof in Christus. In het Grieks en in het Latijn staat een duidelijke genitivus: het geloof van Jezus Christus (vers 22). Zeker kunnen wij alle vertrouwen hebben in Jezus, maar het is zijn geloof waardoor wij zijn gered - niet het onze. Niemand kan zich ergens op beroemen. Wederom noemt Paulus hier de Jood en de Griek als hij daarop wijst: “Of is God alleen de God der Joden?” Nee, er is  maar één God die besnedenen en onbesnedenen rechtvaardigt uit en door het geloof. Er worden twee verschillende uitdrukkingen gebruikt: ek pisteoos (zonder lidwoord) en dia tès pisteoos (met lidwoord). De besneden Jood die in het voetspoor van zijn aartsvader Abraham leeft uit geloof zoals bedoeld door Habakuk, en de heiden vanwege het (datzelfde) geloof - dat hij ondanks zijn andere afkomst heeft aangenomen.   

Als we maar niet denken dat nu de wet buiten werking is gesteld! Integendeel: het geloof bevestigt de wet (vers 31). Kennelijk was deze opmerking nodig; waarom? Ik denk: tegen het geloof van de goedkope genade, die typisch heidenchristelijke ketterij. In vers 8 en in vers 15, en in het begin van hoofdstuk 6 wordt dit geloof van de goedkope genade door Paulus ad absurdum gevoerd en op die manier afgestraft. In het jodendom kan dit verschijnsel zich niet voordoen: de Torah is altijd in ere.

 

hoofdstuk 4: geloofsvertrouwen

Paulus legt hier nog eens uit wat hij bedoelt met geloof. De verhouding tussen wet en geloof wordt verder uitgewerkt als voorbereiding op zijn hoofdonderwerp, maar naar onze mening niet als zijn hoofdonderwerp. 

In de geschiedenis van Abraham, toen de Torah er nog niet was, geloofde Abraham Gods beloften. Dat geloofsvertrouwen is in Gods ogen gerechtigheid. Abraham kon geen wet volbrengen die er nog niet was; hij was ook nog niet besneden. De gerechtigheid had hij dus niet verworven door zich te houden aan de geboden die er niet waren, maar hij had die gekregen door zijn geloofsvertrouwen dat uitkwam in zijn gehoorzaamheid aan het bevel om zijn omgeving verlaten en in zijn vertrouwen op Gods belofte inzake zijn nageslacht: hij zou vader worden van vele volken. Dat geloof werd hem gerekend tot gerechtigheid.

En dat, zegt Paulus, staat ook beschreven voor jullie als je geloofsvertrouwen gericht is op God die Jezus uit de dood heeft opgewekt; die is overgeleverd om de overtredingen van Jood en heiden, opgewekt om onze rechtvaardiging. Het geloof van Abraham zal ook in Israël en in de christelijke gemeente het geloof zijn dat Habakuk bedoelt en waarin Jezus als enige in volmaaktheid heeft geleefd tot het einde.

 

de hoofdstukken 5, 6, 7 en 8

Met deze hoofdstukken gaat Paulus nog verder de diepte in. Nu Paulus de juridische verhoudingen helder heeft vastgesteld: dat Jood en heiden ten opzichte van de wet en de genade en ten opzichte van elkaar elkaar volkomen gelijk staan, neemt hij Jood en heiden samen als hij het heeft over Adam en Christus, met “wij dan” (5:1). De gemeente in Rome is natuurlijk ook meer dan alleen maar het probleem wat er speelt. Paulus is niet alleen vermanende leraar maar ook pastor. Genade is het grote woord, maar van de genade uit groeit juist de geloofsgehoorzaamheid: “wij zijn der zonde gestorven” en dus wandelen wij in nieuwheid des levens, strijdend tegen de oude mens die pas verdwijnt bij onze dood. Wie zich volledig in dienst stelt zal die strijd aan kunnen. Wij zouden die strijd echter zonder de wet niet kunnen voeren: de wet doet zonde kennen, de wet is een lamp voor onze voet en onze bestemming is om broers en zusters te zijn van de eerstgeborene uit de doden. We zijn geen slaaf van de wet, maar van Jezus. Paulus bemoedigt en stelt hun en ons de hoop voor - de hoop waar hij het zelf ook van moet hebben, ook als hij denkt aan zijn volksgenoten.

Deze hoofdstukken 5 t/m 8 zijn, na die eerste vier, ook als logisch vervolg daarop te verstaan. Hij spreekt de gemeente nu helder toe als één hechte gemeenschap en bemoedigt haar in de strijd die te voeren is in de zekerheid van het geloof. Zij is met hem (Paulus zegt in deze hoofdstukken vaak ‘wij’) verbonden in Jezus Christus en niets kan haar daarom scheiden van Gods liefde.

 

samenhang

Het zij verre dat deze hoofdstukken onbelangrijk zouden zijn, want ze hebben in Paulus’ onderwijs en pastoraat een uitgebreide eigen kostelijke inhoud. Toch gaan we ze niet verder bespreken want het gaat in dit artikel om het verband, om de functie ervan in het geheel van de brief. Er is Paulus alles aan gelegen dat de gemeente begrijpt dat zij één is. Hem hadden signalen bereikt over heidenchristelijke hoogmoed ten opzichte van de Joden, die in de volgende hoofdstukken 9-11 ook expliciet wordt genoemd.

In Corinthe moest hij ingaan tegen de partijschappen en hij preekte: alleen Christus en die gekruisigd. In Rome moest hoogmoed worden bestreden en hij preekte: sola gratia, waaraan Jood en Griek beiden hun leven hebben te danken.

Zo nu en dan heb ik in de eerste vier hoofdstukken een vraag ingelast over het waarom van sommige opmerkingen van Paulus in die bepaalde context, en gestipuleerd dat hij in deze hoofdstukken twee groepen toespreekt in die ene gemeente, waar de Joden kennelijk een minderheid vormden (1:6). De Jood eerst en dan de Griek. Pas als hij beiden heeft gewezen op hun afhankelijkheid van Gods genade en meent de eenheid van de gemeente uit Jood en heiden op grond daarvan te hebben aangetoond, kan hij openlijk en expliciet de netelige kwestie in hoofdstuk 9 aansnijden waarbij hij zich ook persoonlijk zo betrokken voelt: dat zijn volk nog gescheiden van zijn messias leven moet. Het gaat er dan om hoe de gemeente in Rome (en onze gemeente) daarmee om moet gaan. Het gaat hem daarbij kennelijk niet alleen om die Joden die lid zijn van deze gemeente, maar om het volk dat zij vertegenwoordigen, zijn volk. Met de gestelde vragen bedoelde ik te wijzen op een rode draad in het betoog: de strijd tegen veroordeling van de ander, tegen de hoogmoed ten opzichte van de Joden en het jodendom.

Na de meest schitterende uitweidingen in 5,6,7,8 komt Paulus in 8:31 e.v. weer terug bij zijn uitgangspunt: niemand kan iemand beschuldigen. In 33: wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? Denkt hijzelf hiermee nu niet ook eerst aan de Jood?

Deze teksten in het slot van hoofdstuk 8 zijn m.i. een samenvatting van al het voorafgaande, ter inleiding op de hoofdstukken 9-11.

 

De bedoeling van Paulus’ brief aan de Romeinen (II)

                                                                                  

In de eerste acht hoofdstukken heeft Paulus laten zien dat de Jood en de Griek juridisch voor God gelijk staan, ten opzichte van de wet en ten opzichte van de genade. Er is voor geen van beiden stof tot roemen.Verschillen zijn er wel: dank zij de Torah gaat Israël voorop, als de eerstgeborene onder de volken, en dat blijft de chronologie in de geschiedenis van het komende vrederijk, zowel in de gerichten als in de uiteindelijke verlossing.

 

de pijn                                                                                                                                        

Paulus profileert de hoofdstukken 9-11 met een wel zeer persoonlijke inleiding en een heel persoonlijke afsluiting. Het is waar: het Sanhedrin, als vertegenwoordiging van het volk, had Jezus verworpen ondanks zijn vele Joodse volgelingen – dat wist men in Rome. Voordat hij toekomt aan m.i. de kern van zijn brief spreekt hij uit persoonlijk intens verdriet te hebben (9:1,2,3): waarom hebben niet al zijn volksgenoten Jezus aangenomen? Het herstel van Israël (Handelingen 1) is – nog – uitgebleven en het volk gaat vooralsnog geen blijde toekomst tegemoet. Zij blijven wachten op een messias die zij nog niet kennen terwijl Paulus al weet wie het is. Tegelijk is hij ervan overtuigd dat God trouw blijft aan zijn volk, zoals hij impliciet in 8:33 al zei: “Wie zal de uitverkorenen Gods beschuldigen?” Deze tekst is m.i. een schakeltekst tussen de eerste acht hoofdstukken en 9-11. Hij benoemt nu eerst wat wij noemen het schisma en hij lijdt daar zwaar onder. Zozeer zelfs dat hij bereid is van plaats te ruilen. De diepte van zijn verdriet is haast evenredig aan zijn grote blijdschap over de hem geopenbaarde messias. Paulus snijdt de waaromvraag aan: waarom is hij bevoorrecht boven de anderen? Meestal stellen mensen de waaromvraag als zij in benarde omstandigheden verkeren; hier gebeurt het omgekeerde. Terwijl zij toch allen Israëlieten zijn! – en om te onderstrepen hoe erg hij het vindt noemt Paulus  voor de gemeente van Rome nog eens uitgebreid de voorrechten van Israël: zelfs Christus behoort tot hen! En hij voegt daar aan toe: amen! Dat zet de toon voor 9-11, dat geeft hem grond onder de voeten ten overstaan van deze voornamelijk heidenchristelijke gemeente. 

 

verkiezing                                                                                                                 

Deze emotionele geloofsuiting vormt de inleiding van 9-11. Het vertrouwen op Gods beloften schept ruimte om met vrucht na te denken over de verhoudingen die in Rome problematisch lijken. Paulus gaat uit van dat ‘amen’ en begint dan hardop te denken, misschien ook wel voor zichzelf, maar dan natuurlijk tegelijk voor de lezers van de brief. Zijn betoog begint in 9:6, geparafraseerd: “Het kan toch niet zo zijn dat een woord van God leeg ter aarde valt?!” Hoe zit dat dan, met dat schisma? God blijft zijn volk trouw, dat staat vast, amen, maar binnen dat volk, binnen de door Hem eenmaal gekozen kring van de lijfelijke nakomelingen van Abraham maakt God verder scheiding; dat is vaker (bijv. in Genesis 1) Gods werkmethode. Scheiding, eerst, tussen Ismaël en Izak. Inderdaad beiden zaad van Abraham, maar daar gaat nog iets bovenuit. God bindt zich niet aan biologische wetten maar wel aan zijn eigen Woord. Zijn woord heeft hij gegeven aan Abraham en diens nageslacht, maar die belofte gold het kind van hem en Sarah. Izak was de beloofde, niet Ismaël, die terzijde wordt geplaatst, evenals later Ezau.

In het geval van Izak kunnen we nog iets begrijpen, want we hadden immers de belofte gehoord die Sarah betrof, en niet Hagar. In het geval van de tweeling van Rebecca wordt de soevereiniteit van Gods keus nog duidelijker omdat die juist menselijk niet meer te begrijpen valt. Ook aan menselijke wetten en gewoonten is Hij niet gebonden. Als er een tweeling wordt geboren wijst God aan dat Jakob de lijn is, en niet de eerstgeborene, niet Ezau. God kiest Jakob uit nog voor de tweelingen goed of kwaad hadden gedaan, nog voor hun geboorte zelfs. Jakob houdt Ezau’s hiel vast tijdens de bevalling. Een diepzinnig gegeven, multi-interpretabel. Maar de naam Jacob betekent: vasthouder. Dit scheiding maken heeft gevolgen voor de geschiedenis der volken. 

Uit deze werkwijze van God trekt Paulus de logische en belangrijke conclusie dat Gods genade niet afhangt van biologie, niet van mensenwetten, niet van de vraag of iemand wil, of hoe hij loopt/zich gedraagt, maar uitsluitend van God zelf die bepaalt.   Paulus zal hierbij ongetwijfeld aan zichzelf, aan Saulus, hebben gedacht.

Van de twaalf zonen van Jakob wordt niet één meer terzijde geschoven. Zij vormen de stammen van het nu complete volk Israël, genoemd met de nieuwe naam van Jakob de vasthouder. Door zijn vasthouden had hij de zegen verkregen die hoort bij het eerstgeboorterecht, en door zijn vasthouden na Lea ook toch Rachel verworven. In deze vasthoudendheid is hij teruggekeerd naar zijn geboortegrond en heeft hij onderweg in de strijd bij de Jabbok overwonnen, zij het niet zonder schade. Naar hem is het volk genoemd, maar dan met zijn nieuwe vorstelijke naam Israël: vorst en strijder van God. Wie is de overwonnen engel? In de Joodse traditie staat hij voor Ezau-Edom, die in verband wordt gebracht met keizerlijk Rome en ja, ook met het kerkelijk Rome. Wonderlijk dat Paulus het juist hier heeft over de verkiezing van Jakob boven Ezau.

Het kernwoord van deze verkiezingen blijkt voor de verkozenen weer te zijn: genade. Je beroepen of beroemen op het zaad van Abraham heeft geen zin, want Ismaël werd gepasseerd. Ook mensenwetten gelden niet bij God. Alles hangt uitsluitend af van Gods keus. Wie zal hem dat recht afstrijden? Ook de pottenbakker bepaalt zelf de bestemming van zijn werk. En ieder die gelooft ervaart Gods keus dan ook als genadige ontferming. De gelovige kan om die reden ook de ongelovige niet veroordelen.

We herkennen duidelijk een thema van de eerste acht hoofdstukken, of moeten we zeggen het hoofdthema van de eerste acht? Door namen te noemen werkt Paulus dit thema nu historisch concreet uit; hij vult het in: Gods uitverkoren volk onder de volken is het huis van Jakob/Israël. De heidenchristenen mogen dit niet vergeten.

De verkiezende genade of genadige verkiezing van Israël heeft impact op de omgeving. Ten goede of ten kwade. In overeenstemming met wat in Genesis 12 was gezegd over zegen en vloek. Hoewel Ruth geen zaad van Abraham was wordt zij in Israël opgenomen, wat ook geldt voor hen die haar geloofsbelijdenis naspreken en zich houden aan wat Paulus over de volgorde heeft gezegd. Daarentegen zal de herinnering aan Amalek onder de hemel worden uitgewist.

Bij die positieve uitstraling van Israëls verkiezing geldt eveneens: niet wat jij als niet-Jood wilt of doet, maar zijn ontferming alleen. Jouw Israël-liefde is geen verdienste waarmee je de zegen als beloning binnenhaalt. Het is een genadegave als je ogen worden geopend voor Gods heilsplan, en het liefhebben van Israël is daaraan inherent.

Deze toevoegende uitstraling wordt misbruikt door christelijke antizionisten als Henri Veldhuis, die beweert dat God “dus” geen etnos maar een geloofsgemeenschap kiest [1]. Hij heeft het niet begrepen. De twaalf stammen vormen een volk, een etnos, via afstamming, middels Sara en Rebecca, Lea en Rachel, zoals beloofd was aan Abraham, Izak en Jakob. En lieverdjes waren het niet, die twaalf! Niettemin heeft dat ene volk een centrale functie in Gods plan, een hoofdrol, en Jezus, als het hart van dat volk, heeft de sleutelrol.

Juist de etniciteit van Israël roept altijd weer verzet op. In de tijd van de zgn. Verlichting kwam ruimte voor het jodendom, maar nationale aspiraties werden met bijtende spot van o.a. Voltaire bejegend; de Joden mochten alleen een geloofsgemeenschap vormen.

Vandaag worden zelfs theorieën ontwikkeld die zouden aantonen dat het Joodse volk geen volk is (Shlomo Sand e.a.). Maar de Bijbel is niet vaag: één volk gaat voorop uit alle volken. Een goi kadosh onder de gojim. Drie aartsvaders, twaalf stammen. Er is zeker sprake van aangroei, maar dan toch aangroeiaan Israël. Om deze logica kunnen Sand noch Veldhuis c.s. heen, of ze nu hoog springen of laag.

 

Gods toorn en Gods machtsopenbaring                                                                                  

Zijn vermeende opponenten werpen Paulus tegen dat God dus eigenlijk geen recht van klagen heeft over de ongehoorzaamheid. We kunnen wel zeggen, en Paulus zegt het dan ook, dat deze brutale vraag de plank mis slaat. God ontfermt zich over zijn door mensen bedorven schepping. En Hij kiest in zijn bevrijdingsplan de zijnen uit als instrument. Paulus zelf wordt ‘een uitgelezen instrument’ genoemd in Handelingen 9:15.

In Rom. 9:22 lezen we dat Paulus ook wijst op de andere kant: dat God zijn toorn wil uiten en zijn macht wil openbaren. Toorn waarover? Waarover anders dan over het kwaad? Zijn macht openbaren - aan wie anders dan aan vermeende machthebbers zoals bij voorbeeld de farao en de keizer? Dat blijkt uit heel de Schrift, maar misschien vooral uit het boek Job. En dit bijbelboek laat zien dat de knecht van God voor Hem hierin een belangrijke rol heeft te vervullen.

 

excurs : Het boek Job als profetie over Israëls geschiedenis vertelt ons dat Gods toorn ten diepste de satan betreft, die Hij bezig is definitief te verslaan door het vasthoudende geloof van zijn uitverkoren knecht Job, Israël, Jakob (de vasthouder). De satan die zich bedient van genoemde machthebbers maar evengoed van onze naaste, bijv. Jobs vrouw.

“Of hij U niet zal vaarwel zeggen” had de satan geïnsinueerd. Daar ging het om, en daar gaat het nog om in Israël. De worsteling van Job roept associaties op met de strijd bij de Jabbok. Wie was die duistere engel? Wordt in het boek Job niet ook iets openbaar van de kern van de metageschiedenis: de satan moet door Gods uitverkoren knecht overwonnen worden door diens vasthouden aan zijn God. Er is sprake van een strijd die wij met het blote oog niet kunnen waarnemen. Dat kon Job ook niet. En ook Jakob moest vragen naar de naam van de engel die in de nacht met hem streed. Beiden komen niet ongeschonden uit de strijd. Jakobs heup is ontwricht en tien kinderen van Job (tien stammen?) zijn omgekomen. Maar: dubbele vergoeding valt Job ten deel en de dubbele vergoeding is ook Israël toegezegd. 

De rol van Israël is in de wereld cruciaal - als de rol van Job in het gelijknamige Bijbelboek. 

 

de Griek en de synagoge

Paulus wijst er op dat het God niet genoeg is dat alleen Israël Hem dient: ook de heidenen, die eveneens zijn schepselen zijn, wil Hij daarin betrekken. Eerst waren zij niet zijn volk. Op grond van het evangelie van Jezus de Rechtvaardige en de Opgestane mogen de heidenen die zich van de afgoden hebben bekeerd zich rekenen tot de kinderen van de levende God, die in Athene onbekend was.

Voor ons als lezers anno nu wekt Paulus vervolgens misschien de indruk dat hij de synagoge in het algemeen  - tegenover de Joodse christenen - wetticisme zou verwijten. Omdat hij citeert over ‘een rest’, uit Jesaja, kan ons misverstand zelfs nog groter worden: het zou kunnen dat we in onze slordige argeloosheid nu menen dat hij de Joden van de synagoge beschouwt als gelijk geworden aan nota bene Sodom en Gomorra… Dat zij verre, zou Paulus zelf zeggen. Bij nauwkeurig lezen blijkt namelijk dat hij juist het tegenovergestelde zegt: dat dat niet is gebeurd, dank zij een rest (9:29). En de rest die Jesaja bedoelt kan eenvoudig niets te maken hebben met de christelijke gemeente – die was er niet. Die rest is altijd: de groep getrouwen – als een onderpand voor het hele volk. Ook voor Elia een troost, net als voor Paulus.

Welk punt wil Paulus dan maken? Hij wil m.i. wederom de geloofsgehoorzaamheid naar voren schuiven waar het God om gaat tegenover de gehoorzaamheid van de Streber; dat was ook zo in de tijd van Jesaja, toen er van een christelijke belijdenis geen sprake kon zijn. Zonder geloof in Gods belofte verkrijg je de belofte niet, geen gerechtigheid. Welk geloof? Exclusief het christelijk geloof? Nee, breder en dieper: het geloof van Noach, van Abraham, David en Hebreeën 11. In dat geloof mogen de wilde loten bij enting op de edele olijf meedoen via het evangelie dat de scheidsmuur tussen Israël en de volken is afgebroken in Jezus Christus. Ook de Griek mag komen. Maar laten we ons, tegen de misleiding van de goedkope genade, de woorden van Jezus te binnen brengen: “indien uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de Farizeeërs…” Dat kan alleen in de geloofsgehoorzaamheid. In de zin van de Nachfolge van Bonhoeffer. Of: zoals Jacobus bedoelt. Die gerechtigheid die overvloediger is wordt ons in de navolging toegezegd, beloofd.

Het wetticisme dat Paulus afwijst heeft niets te maken met het houden van de geboden (heilig en goed), maar met zijn eigen grote misvatting van vroeger: dat hij er zelf voor zorgen kon dat hij rechtvaardig was. Ook door de christelijke gemeente te vervolgen die daar anders over dacht. Hij zou “Gods orde” wel handhaven met veroordeling en vervolging; dat is een vorm van wetticisme.

In vers 32 wordt duidelijk wie Paulus dan wel bedoelt. Niet de synagoge zoals wij die kennen, niet de synagoge als zodanig, maar wel de Joden en (de christenen) die ijverden om de gerechtigheid te verkrijgen tegenover het volk “dat de wet niet kent”. Bovendien sloeg de goed bedoelde ijver zonder verstand, d.w.z. zonder geloofsgehoorzaamheid, om in jaloersheid op het “succes” van Jezus. Zo ook bij Saulus.

Wie bedoelt Paulus hier met Israël – is dat zijn hele volk? Ja en nee. Hij beoogt hier met die naam de vertegenwoordigers, de verantwoordelijke leidslieden, die de schare de toegang hebben versperd (de goeden niet te na gesproken natuurlijk). Als hij zo generaliserend lijkt te spreken moeten we ons goed bewust maken dat hij het heeft over de tijd van zijn generatie. Over zijn eigen historische context. Over leidslieden die Jezus zonder reden hebben gehaat; en dat waren Paulus’ opvoeders (de goeden niet te na gesproken!), dat was het Sanhedrin, dat ook Stefanus liet stenigen, waarbij Paulus als jongen nog assisteerde, menende God een welgevallige dienst te bewijzen. (Tegen het advies van zijn leermeester Gamaliel in: Hand. 5:34 e.v.) Hij werkte toen nog aan zijn rechtvaardigheidscarrière door op de verkeerde manier te ijveren voor Israëls behoud. Helaas, omdat deze verantwoordelijke lieden toch de meerderheid achter zich (of onder zich) hadden, kan hij in vers 31 spreken van Israël, maar met een focus op de vertegenwoordigende leidslieden als een pars pro toto. Net zoals in het buitenland over Nederland gesproken wordt terwijl men dan onze regering bedoelt.

Als Paulus geweten had hoe de heidenchristelijke kerk hiermee aan de haal is gegaan zou hij – zei een goede vriend – zich nog vele malen scherper hebben uitgedrukt.

Waar wordt gehoorzaamheid des geloofs gevonden? In een kerk die de Joden nog nooit  jaloers heeft gemaakt met een heilige christelijke levenswandel? In een kerk die meent Gode een dienst te bewijzen met haar anti-judaisme, haar vervangingstheologie en haar hedendaags christelijk antizionisme? 

 

Paulus en Mozes

Aan het begin van hoofdstuk 10 gaat het opnieuw over de generatie uit de dagen van Jezus en die van Paulus. Opnieuw dreigt een misverstand dat in de kerk veel schade heeft aangericht: in vers 5 lijkt hij Mozes en de wet in tegenstelling te brengen tot de rechtvaardigheid uit het geloof. Waarom zijn we toch zo slordig; we moeten beter lezen! Mozes beschrijft de rechtvaardigheid, met de wet in de hand. Het is volkomen waar wat hij zegt: wie deze dingen doet zal daardoor leven! Maar in de geschiedenis blijkt er dan uiteindelijk maar één te zijn “die deze dingen doet” in volmaaktheid. Hij wordt daarom door Paulus in vers 4 telos van de wet genoemd: de wet doelt op dat volmaakte leven.Mozes had al gezegd: het is geen kwestie van hoog klimmen of diep afdalen: nabij u is het woord. Wat kan Mozes daarmee anders hebben bedoeld dan: in het geloof dat zetelt in het hart – dan immers vervul je de wet in de liefde. Mozes kent Jezus nog niet, maar wel het geloof. Dat begint niet pas met het NT.

Paulus heeft Jezus ontmoet, Paulus weet dat Hij die enige is – die de wil van zijn Vader volkomen heeft vervuld. Alle anderen hebben jaarlijks verzoening nodig op Jom Kippoer. En dagelijkse bekering.

Het woordje ‘maar ’ aan het begin van vers 6 suggereert een tegenstelling die er niet is. In het Grieks staat echter het woordje δὲ en niet ἀλλα. Dat wil zeggen dat vers 6 losjes aanhaakt bij vers 5. Je zou beter kunnen vertalen: en de gerechtigheid uit het geloof zegt… (volgt wat Mozes al zei).

Je zou in dit verband Jezus niet alleen het doel maar ook het bewijs van Mozes’ woorden kunnen noemen, want: Hij leeft. In Romeinen 1:4 staat het al: “naar de geest der heiligheid door zijn opstanding verklaard/bewezen Gods Zoon te zijn in kracht”. Deze grote zoon van David heeft het volbracht! Als mens! God geeft en stelt de wet, en Adam, de mens, moet die aanvaarden om te leven. Jezus is de tweede Adam. Hij is Gods mensenzoon, DE mensenzoon.

 

Wat Paulus in vers 9 zegt is bedoeld voor de heidenchristenen te Rome. Niet Mozes heeft tot hen gesproken – dat horen ze later wel (zegt ook Jacobus in Handelingen 15), maar zij hebben vernomen het evangelie omtrent die Ene. Zij hebben erkend dat Hij Heer is, kurios in plaats van de keizer, en dat God Hem uit de doden heeft opgewekt. Ook de Griek. Uit vers 14 en 15 blijkt dat Paulus de heidenen bedoelt.

In vers 16: “maar niet allen”. Nu bedoelt hij voornamelijk zijn volksgenoten en komt hij terug op het schisma binnen Israël. Paulus nadert aan de ontknoping in vers 19 en 20, als hij Jesaja en Mozes erbij haalt: Hij is gevonden door wie Hem niet zochten… en Mozes heeft het over na-ijver. Hij besluit 10 met een citaat uit Jesaja: “de ganse dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk”. Maar onmiddellijk stelt hij in 11 de voor hem retorische vraag: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet.

In 10:19 kwam weer de diepte van de geschiedenis boven: Mozes en Jesaja, die beiden de geloofsgehoorzaamheid in het volk misten en zich daarover beklaagden. NB nogmaals: zij hebben het dan werkelijk niet over het christelijk geloof.

Geloofsgehoorzaamheid, echte vroomheid, een heilige levenswandel, is geen prerogatief van de kerk. Zie ook Hebreeën 11, een nieuwtestamentisch hoofdstuk met uitsluitend geloofsvoorbeelden uit het OT.

 

het onderpand  en het geheimenis

In 11 noemt Paulus zichzelf als een voorbeeld van het feit dat God zijn volk niet heeft verstoten; hij is namelijk een Israëliet uit de stam Benjamin. Dus? Hij en zijn Joodse medestanders staat op één lijn met die zevenduizend ten tijde van Elia, hier opgevoerd als troost; ook voor Paulus zelf. Nogmaals: dat waren geen christenen, maar dat waren de vromen die weigerden hun knie te buigen voor de baäls, het waren: de geloofsgehoorzamen. Alleen zij konden open staan voor Jezus, zoals Jezus ook zelf heeft opgemerkt. Paulus hoorde daar aanvankelijk zelf niet bij…

Weer kun je de verkeerde indruk krijgen dat Paulus hier alle Joden van de synagoge veroordeelt omdat zij geen christen willen zijn. Nee, het voorbeeld betreft, als steeds, de geloofsgehoorzaamheid. Met ongeloof bedoelt hij de geloofsongehoorzaamheid die de hele geschiedenis van Israël vaker op het spel heeft gezet, reeds lang voor Jezus’ dagen, te beginnen bij de tocht door de woestijn, de tijd van richteren, de koningen en zo voort. Die ongehoorzaamheid des geloofs wordt in deze hoofdstukken expliciet genoemd in bij voorbeeld 10:21. Dat die geloofsongehoorzaamheid uit moest lopen op het verwerpen van Jezus wekt geen verbazing. “Indien jullie Mozes hadden geloofd” zegt ook Jezus. Met zijn hartzeer bevindt Paulus zich in tweede instantie in het gezelschap van Jezus die weende over Jeruzalem.

Vers 8 herinnert weer aan het gericht uit Jesaja. Maar laat men in Rome niet denken dat dit betekent dat het volk, dat zijn volk, nu door God is verstoten: dit alles, deze geest van diepe slaap (11:8), is van God afkomstig. Ook Jozef plaatst de ongeloofsdaad van zijn broers in Gods plan. Zou je dit ook mogen vergelijken met de diepe slaap die Adam overmande toen Eva werd gebouwd uit zijn rib? In elk geval brengt Paulus deze diepe slaap van Israël in verband met het ontstaan van de heidenchristelijke kerk, die voortkwam uit de eerstelingen van Israël, gebouwd werd uit een rib van Israël.

Zij zijn dus niet zo gestruikeld (vers 11) dat zij uit Gods trouwverbond zouden zijn gevallen. Eigenlijk staat er: “ik zeg <jullie> derhalve” – legoo oun - (en niet: ik vraag dan): “ze zijn wel gestruikeld, maar niet gevallen”. Paulus denkt hier vast weer terug aan dat ‘amen’ uit het begin van hoofdstuk 9.

Paulus komt nu toe aan het expliciet aanspreken van de heidenchristenen in Rome. Nu gaat hij hun probleem aansnijden.

Hoezeer hij ook de heidenchristenen liefheeft: het hemd is nader dan de rok, want wat acht hij de heerlijkheid van zijn bediening? Dat zijn volksgenoten jaloers zullen worden op de heidenchristelijke geloofsgehoorzaamheid, op hun heilige wandel. Als zij namelijk daardoor Jezus als hun messias zullen aannemen..  wat zal hun aanneming (van de messias) anders zijn dan... dan zul je gaan beleven wat vergeleken kan worden met de opstanding uit de dood. Hij en de volksgenoten die Jezus wel hebben aangenomen zijn de garantie, het onderpand en bewijs dat God zijn volk nooit loslaat. “Zijn de eerstelingen heilig dan ook het deeg”. Er is toekomst voor Israël, er is een geheimenis in de geschiedenis.

Voor Israël wordt vaker het beeld van de olijf gebruikt. Paulus doet dat ook en het is ontroerend dat hij schrijft dat enkele takken zijn weggebroken. Je denkt even aan een eufemisme, maar als je aantallen vergelijkt in de historische contekst van de uitbreiding van de heidenchristelijke gemeenten die de overgrote meerderheid beginnen te vormen in de christelijke gemeente, dan zijn het  inderdaad slechts ‘enkele’ takken. Als Israël terugkeert naar het geloven van Mozes dan zal het gaan gebeuren, weet Paulus. Dan zal Jezus met zijn volk worden herenigd zoals Jozef met zijn broeders.    

Over het tijdstip bestaat verschillende uitleg. Want wat betekent “de volheid der heidenen”? Is dat de maatbeker van het kwaad, zoals destijds bij de Amorieten? Of wordt bedoeld dat de heidenen inderdaad hun geestelijke volheid bereiken zodat Israël jaloers wordt? Of wordt bedoeld dat God een getal beoogt, dat vol moet worden. We zien het wel. In vergelijking met Lukas 21:24 wordt de eerste uitleg hier het meest waarschijnlijk. In elk geval: de verlosser zal straks uit Sion komen en niet uit de kerk.

Aan het eind van zijn betoog vergelijkt hij de geloofs-on-gehoorzaamheid van Israël met die der onbekeerde heidenen. Hij komt terug nu op het thema van de eerste acht hoofdstukken in vers 32: voor God staan allen schuldig en Hij wil over allen ontferming. De heidenchristenen moeten dus maar eens eventjes terugdenken aan hun eigen verleden…

De kwaal in de gemeente van Rome was hoogmoed tegenover jodendom en synagoge. Jullie vergeten, zegt Paulus, dat de wortel van de edele olijf jullie draagt. Draai de zaak niet om. “Wees niet hoogmoedig, maar vrees”.  Dit is de kern van de kern van de brief aan de gemeente te Rome.

Helaas heeft de kerk niet geluisterd en daar in Rome, dat het centrum van de wereldkerk werd, is de geloofs-gehoorzaamheid verstikt door de theologie van de substitutiegedachte en het anti-judaisme, die de kerk heeft losgemaakt van de wortel en zijn voedende sappen. Haar zogenaamde gehoorzaamheid vervolgde het eigen volk van Jezus zoals Paulus vroeger zijn Joodse volgelingen had vervolgd.

Dat deze drie hoofdstukken de kern vormen van de brief lijkt onderstreept door die hoogstpersoonlijke omlijsting. Paulus begint 9 met zijn verdriet, waarbij tegelijk Gods trouw aan zijn volk met een amen werd bekrachtigd, en 11 eindigt hij met een lofprijzing, waarin een citaat uit Job! (Jb 41:2), en ook nu bekrachtigt hij zijn woorden met: amen. Het komt goed!

Er is geen ruimte meer om de andere vijf hoofdstukken nog uitvoerig te bespreken. Voor ons doel ook niet nodig. Een gemeente gaat gelukkig ook niet helemaal op in het probleem dat daar speelt, en dus komen ook andere zaken aan de orde, zoals bij voorbeeld de (Romeinse) overheid, maar hier en daar komt de kern van de brief als zodanig toch telkens weer naar voren.

Zo benadrukt Paulus in 12 de eenheid van de gemeente, en het hoofdstuk eindigt in prachtige door Paulus zelf geformuleerde geboden, die de gehoorzaamheid des geloofs vorm geven. In 13 komt de overheid ter sprake, in Rome met zijn keizercultus actueel, ook weer eindigend in geboden/vermaningen. In 14 gaat het nog eens weer over oordelen en het liefdegebod dat boven alles gaat.                                                                              

Tenslotte: heel belangrijk voor ons onderwerp - het thema van de verhoudingen - is in 15 de passage van vers 7 t/m 10. Eerst weer de aanvaarding van elkander (Jood en Griek) en dan de opmerking dat Christus als dienaar van de besnedenen de beloften aan de vaderen van Israël kwam bevestigen, vanwege Gods waarachtigheid. Laten de heidenen dit toch niet vergeten! Hij wijst vervolgens op de ontferming over de heidenen en zegt dan, citerend: “verheugt u heidenen met zijn volk”!  Op wie zullen eigenlijk de heidenen hopen? Vers 12: op de wortel van Isai die zal opstaan en over de heidenen regeren. Dat is Jezus, de koning der Joden. 

Voor de kerk is van wezenlijk belang te her-ontdekken dathet evangelie niet ophoudt bij Golgotha (de conditio sine qua non) maar dat het daarna pas goed begint en toekomstgericht is voor deze aarde! Daarom is het belangrijk om als kerk te gaan beseffen dat al onze bemoeienis met de wereld, dat al onze goeie bedoelingen zinlooszullen blijken als zij zich niet laat voeden door de sappen van de edele olijf die het geloof van Abraham infuseren. Zonder die voeding zal de kerk langzaam maar zeker verdorren.

Als de kerk zich wil bekeren van de door Paulus in Rome al waargenomen hoogmoed zal zij zich in Jezus’ naam in geloofs-gehoorzaamheid scharen achter en rondom Israël met de belijdenis van Ruth: uw volk is mijn volk. In onopgeefbare verbondenheid. Dat zal wel z’n konsekwenties hebben in deze anti-zionistische wereld. In het slothoofdstuk wordt in vers 25 en 26 nog eens de grond genoemd voor Paulus’ visie op de verhoudingen: het geheimenis dat is geopenbaard (eerst de Jood maar ook de Griek). De bekendmaking daarvan zal gehoorzaamheid bewerken onder alle volken. Hier ligt Paulus missie.

(redactie):  een lezer van dit blad heeft geattendeerd op Klaus Wengst, een hedendaagse Duitse nieuwtestamenticus, die ook in dezelfde richting denkt over de brief aan de Romeinen: het gaat daarin om het probleem van Israël en de volken. Hij wijst erop dat Luther zijn strijd tegen de RKK van zijn dagen projecteert op Paulus: als zou die een zelfde strijd hebben opgenomen tegen de synagoge. Maar ook Wengst is de mening toegedaan dat de brief zijn eenheid ontleent aan de kern van de brief, die de verhouding betreft tussen Jood en heiden oftewel Israël en de volken.



[1] Zie zijn brochure De muur is afgebroken. Het Israëlisch-Palestijnse conflict in het licht van christelijk geloof en internationaal recht, besproken in Israël en de Kerk 11/3, december 2012

 

Fundgrube tegen de geschiedvervalsingen

Uit: Israël aktueel, november 2015